Het lijkt niet meer van deze tijd: hakhoutbosjes. En dat is ook zo. Hakhoutbosjes of geriefhoutbosjes passen niet meer in de wereld van de 21ste eeuw. Het is pure nostalgie. Het zijn de houtkachels en de open haarden die ze in stand houden en niet meer de agrariër, want die heeft wel andere zaken aan zijn hoofd. In de wintermaanden worden in het Reestdal op veel plekken hakhoutbosjes afgezet.
De hakhoutcultuur bestaat in ons land al sinds de middeleeuwen. Hakhoutbosje werden aangelegd om hout te kunnen verkopen of voor het dagelijkse gebruik op de boerderij: hout voor palen, gereedschap, stookhout. Eikenhakhout leverde ook run, een grondstof voor leerlooierijen. Run werd uit eikenschors gewonnen. Hakhout wordt ook wel strubbe genoemd. Hakhout werd vroeger gehakt en dus niet gezaagd. Dat gebeurde met een hiep, een soort hakmes waarmee je takken en jong hout in een snelle beweging kon kappen. Geriefhoutbosjes bestaan vaak uit hout dat goed bestand is tegen afzetten, zodat je regelmatig hout kon oogsten: zwarte els, es , berk en eik. Essen konden om de vijf tot acht jaar worden afgezet, eiken eens in de vijftien jaar.
Pacht
In het Reestdal zijn veel hakhoutbosjes eigendom van Het Drentse Landschap en Landschap Overijssel. Ze worden door Landschap Overijssel aan particulieren op stam verpacht. Het voordeel voor deze organisatie is, dat het onderhoud van de bosjes gewoon doorgaat zonder kosten aan personeel. (dat er toch niet is). Een nadeel kan zijn, dat het werk niet volgens afspraken wordt uitgevoerd. Van de pachter mag worden verwacht dat hij weet hoe een hakhoutbosje moet worden afgezet en er ook naar handelt. Het Drentse Landschap kiest er voor om niet aan hakhoutbeheer te doen. De bosjes mogen doorgroeien.
Al die kleine bosjes zijn een natuurlijk een aanwinst voor het landschap. Maar er is meer. Reewild maakt dankbaar gebruik van deze eilandjes van rust en dekking. Omdat tijdens het afzetten veel organisch materiaal (lees: takken) blijven liggen zijn hakhoutbosjes ook prachtige biotopen voor mossen, korstmossen en schimmels. Vlinders kunnen er opwarmen in de ochtendzon, padden vinden er overwinteringsplekken.
Als eeuwen achter elkaar op dezelfde plek aan hakhoutcultuur wordt gedaan groeien de stobben uit tot grillige “hakhoutstoven”. In de tweede helft van de 19e eeuw bestond ons bos voor 75% uit eikenhakhout. Zo groot was de behoefte aan eikenhout. Het was een duurzame manier van houtbeheer, want er was altijd genoeg! Op bepaalde plekken in ons land zijn nog mooie voorbeelden van oud hakhout te vinden. In het noorden van ons land zijn dat bijvoorbeeld de Gelderingensteeg bij Tuk en het Kniphorstbos bij Anloo.