Ooit kronkelden talloze beken door het oosten van ons land. Ze boden drinkwater, voedsel en maakten de ontwikkeling van cultuurlandschappen mogelijk. De mensen vestigden zich langs de beken en stichtten er nederzettingen. Het landschap langs de beek werd door de bewoners ingericht. Op veel plaatsen ontstonden cultuurlandschappen met een eigen flora en fauna. Deze situatie heeft honderden jaren geduurd. Tot in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Door de opkomst van de industrie en grootschalige landbouw veranderde er veel. Veel beken werden gekanaliseerd of verdwenen uit het landschap. De beken die er nog waren werden vaak gebruikt om overtollige regenwater en afvalwater weg te voeren. Op veel plekken verdween het karakteristieke oude cultuurlandschap. Slechts weinig beekdalen in Nederland zijn deze ontwikkeling ongeschonden doorgekomen.Het Reestdal is redelijk goed bewaard gebleven, maar dat is van een groot aantal andere beekdalen niet te zeggen.
De laatste jaren doet zich een opmerkelijke ontwikkeling voor. In kringen van plannenmakers is het woord beekherstel een trend. Met weemoed kijkt men terug naar het landschap van oma en opa. Cultuurhistorie lijkt momenteel het toverwoord binnen de ruimtelijke ordening in Nederland. Een vlucht naar het verleden ? Een laatste strohalm om nog te redden wat er te redden is? In ieder geval krijgen veel beekjes hun oude loop weer terug. Miljoenen euro’s worden al of niet met steun van de Europese Unie of de Postcodeloterij in het herstel van beken en beekdalen gepompt.
Veel is weg
Op oude topografische kaarten van Nederland zijn meer dan duizend (!) riviertjes en beekjes terug te vinden. De meeste beken werden gevoed door grondwater. Hoewel dus veel beken zijn verdwenen, valt op een aantal plekken gelukkig nog veel te genieten.
Veel beken op de zandgronden zijn laaglandbeken. Ze liggen in het oosten, midden en zuiden van ons land. Voorbeelden zijn de Drentsche Aa, de Dinkel, de beken rond Winterswijk, de Dommel, de Geul en natuurlijk de Reest. Vaak worden beken en sprengen in één adem genoemd, maar dat is niet terecht. Sprengen zijn door mensen gegraven. Ze komen veel op de Veluwe voor.
Vroeger ontsprongen de laaglandbeken in veen-, heide- of moerasgebieden. Dat was met de Reest ook het geval. Het beekje ontstond in de Echter Grote Venen, een immens hoogveengebied in Zuidoost Drenthe. De Reest heeft nog steeds een aantal kenmerken van een hoogveenbeek. Tegenwoordig “ontstaan” beken in landbouwgebieden.
Indeling beekdal
Een beek verzamelt alle mineralen en organische stoffen, zoals dode bladeren en mest uit het stroomgebied. Onder het stroomgebied van een beek wordt verstaan:
- de beek
- het beekdal
- de beekflank
Uit dit gebied ontvangt de beek zijn water. Het water stroomt bovengronds en ondergronds naar de beek, die het afvoert. Het stroomgebied vormt samen met de aanwezige flora en fauna het beekdalecosysteem. Dit systeem kent de volgende zones:
- het brongebied
- de bovenloop
- de middenloop
- de benedenloop
Tussen deze zones kunnen grote verschillen optreden. Dat is ook wel logisch. De aanvoer van water en organisch materiaal is in de benedenloop van een beek veel groter dan in de bovenloop. De flora en fauna in de beek zijn sterk afhankelijk van de aanvoer van dit organisch materiaal. Dit verklaart ook het verschil in soorten van het brongebied en de benedenloop.
In een beekdal worden verschillende soorten waterstromen onderscheiden;
- Neerslag, dus de afvoer van regenwater. Dit water is voedselrijk als het via
landbouwgrond in de beek terecht komt.
- Ondiep grondwater, kwelwater dat vaak arm is aan voedsel en arm aan mineralen.
- Diep grondwater, kwelwater dat door een langdurig ondergronds verblijf voedselarm, maar mineraalrijk is geworden.
Typische beekdalkenmerken
Een beekdal is in het landschap vrijwel altijd makkelijk herkenbaar. Zelf op plaatsen waar de beek verdwenen is ,zijn nog vaak karakteristieke eigenschappen terug te vinden. Misschien is het meest in het oog lopende kenmerk wel de meandering: het kronkelen van de beek. Deze bochten zorgen voor variatie in stroomsnelheid en bodemdeeltjes. In de binnenbocht zet een beek door de lage stroomsnelheid fijner materiaal af dan in de buitenbocht waar het water sneller stroomt. Door deze variatie is er in een beek plaats voor planten en dieren van het stromende en het bijna stilstaande water.
Kleine moerassen
Door het opborrelen van kwelwater in de flanken van het beekdal op plaatsen waar het water niet gemakkelijk kan wegstromen worden vaak kleine moerasjes aangetroffen. Op deze natte plekken is veenvorming mogelijk. Deze moerassen staan bekend als kleine zeggenmoerassen. Ze zijn herkenbaar aan de vele zeggensoorten die er voor komen. Op plaatsen waar kalkrijke kwel naar bovenkomt worden de draadzegge en de ronde zegge aangetroffen, maar ook het moeraskartelblad. Deze plant wordt in deze regio ook wel “reestdalorchidee” genoemd. De aanwezigheid van wateraardbei en waterdrieblad wijst op een zwak zuur milieu. Dit milieu ontstaat als kwelwater en zuur (regen) water met elkaar in contact komen. Aan de zijranden van het Reestal komen dit soort moerasjes wel voor. Een voorbeeld hiervan is te zien op de overgang van de Wildenberg naar de graslanden van de Reest.
Rietmoerassen en natte ruigten
Langs oevers van voedselrijke laaglandbeken komen in de middenloop en benedenloop natte gebieden voor met hoog riet en ruigtesoorten. Door de aanwezigheid van organisch materiaal kunnen planten en struiken zich goed ontwikkelen. Rietmoerassen zijn te herkennen aan de hoge rietsoorten en zijn vaak rijk aan vogels. Planten zoals waterzuring, valeriaan, moerasspirea, liesgras en beekpunge voelen zich er goed thuis. Het voorkomen van de gele lis wijst op vermest oppervlaktewater.
Elzenbroekbossen
Op kwelplekken, in brongebieden en op zandgronden waar het oppervlaktewater tot boven het maaiveld staat komen elzenbroekbossen voor. De meest voorkomende boom in deze natte en vochtige bossen is de zwarte els. De waterstand is vaak hoog en daardoor staan veel kruiden en varens op of rondom elzenstobben. Een boom die hier ook vaak te zien is de zachte berk.
Elzenbroekbossen zijn rijk aan planten, vogels en paddestoelen. Dat er veel zwammen voorkomen is geen wonder, want een elzenbroekbos herbergt veel dood hout. Veel broekbossen zijn voor de mens moeilijk toegankelijk. Ze ademen vaak de sfeer uit van oerbossen. Dieren profiteren van de rust . Beekbegeleidende bossen zijn ook belangrijk als verbindingszone voor zoogdieren, amfibieën en insecten.
Beekbegeleidende graslanden
Blauwgraslanden en dotterbloemhooilanden zijn de meest in het oog lopende onderdelen van het beekdal. De graslanden zijn open en vooral als ze in bloei staan trekken ze veel aandacht. De bodem is vochtig en schraal. De landen worden niet of nauwelijks bemest. Deze graslanden worden één keer (soms twee keer) gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd. Als er niet gemaaid wordt verandert het grasland uiteindelijk in een broekbos of wilgenstruweel.
Beekdalgraslanden zijn erg rijk aan flora en fauna. In veel beekdalen komen in de schrale graslanden orchideeën voor. Het dal van de Drentsche Aa staat er om bekend. In het voorjaar zijn veel graslanden geel gekleurd van de dotterbloemen. Daarna krijgen pinksterbloem, echte koekoeksbloem, boterbloemsoorten, moerasvergeetmeniet, e.d. de overhand. Dotterbloemhooilanden wijzen op de aanwezigheid van kwelwater. Behalve een rijke flora komen er ook veel vlinders en muizen voor.
bronnen:
het milieu van de natuur – uitgave stichting natuur en milieu
de toekomst van de beekdalen –uitgave stichting natuur en milieu
dagblad Trouw