Bij de bloeiende hazelaar zitten man en vrouw onder één dak

Veel mensen zijn in het begin van januari de winter al zat. Ze verlangen naar het licht, naar langere dagen en naar de voorjaarszon. Het geduld ontbreekt om de winter gewoon af te wachten. Misschien missen ze het vermogen om van alle seizoenen te genieten. Jammer, want in de wintermaanden is er buiten genoeg te beleven.

De meeste bomen en struiken gaan in oktober/ november in een lange winterrust. Ze wachten gelaten de lange winterperiode af om daarna in april/mei te gaan groeien en bloeien. Maar niet allemaal. Een paar soorten vinden dat veel te lang duren. Die willen zo snel mogelijk bloeien. Zonnige en niet te koude dagen in januari ? De hazelaar kan niet wachten en al gauw bengelen gele katjes in de wind. Soms al in december ! Vooral op plaatsen uit de wind. Wat later doet de els hetzelfde, maar de hazelaar is de meest ongeduldige boom van ons land en de eerste boom die bloeit.

De hazelaar is eenhuizig, de boom heeft mannelijk en vrouwelijke bloemen

Eenhuizig en tweehuizig

Twee begrippen uit de biologie. De hazelaar is eenhuizig. Een boom/struik is eenhuizig als de mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom zitten. Dus man en vrouw onder één dak, samen in één huis. Ook de els is eenhuizig, net als de eik.

Een tweehuizige boom heeft of mannelijke of vrouwelijke bloemen. De hulst is er een voorbeeld van. Alleen aan vrouwelijke hulsten komen mooie rode besjes. Koop in een tuincentrum dus geen mannelijke hulst ! Ook de hop, die veel in het Reestdal voorkomt, is tweehuizig. Hopbellen vind je alleen aan de vrouwelijke struiken.

Stuifmeelkatjes hazelaar: tussen de schubben zitten de meeldraden

Gele snottebellen; de mannelijke bloemen

Weer terug naar de hazelaar. Als je bij een bloeiende hazelaar staat vallen natuurlijk direct de gele mannelijke stuifmeelkatjes op. Die zijn erg dominant aanwezig. Al die gele sliertjes, ze worden ook wel snottebellen genoemd, hebben de taak om stuifmeel te maken, heel erg veel stuifmeel zelfs. De pollen moeten worden weggebracht door de wind en die wil niet altijd lekker meewerken. De wind is er gewoon niet, of waait een ongunstige kant op. Daarom is het beter om erg veel stuifmeel te maken. Raak een tak met rijpe meeldraadkatjes maar eens aan! Voor mensen met pollenallergie niet verstandig, toch eens proberen. Het gele poeder dat soms in wolken vrijkomt bestaat uit miljoenen en miljoenen mannelijke voortplantingscellen, die allemaal hetzelfde doel hebben: het bevruchten van een eicel. En die eicel bevindt zich in een vrouwelijke bloem. Alleen is de vraag, waar zijn die bloempjes?

Net als de hazelaar produceert de els ook erg veel stuifmeel

Pollen

Bij de mens zijn de vingerafdrukken uniek. Bij planten zijn dat de stuifmeelkorrels. Iedere plant/struik/boom heeft pollen met een eigen vorm en eigenschappen. Stuifmeelkorrels blijven in de bodem vaak goed bewaard. Archeologen maken daar dankbaar gebruik van. Door onderzoek op pollen in Drentse veentjes weten we dat de hazelaar vanaf 7000 v. Christus West-Europa veroverde. Leuk om te weten allemaal, maar stuifmeel gaat een heel andere betekenis krijgen als je er heel gevoelig voor bent. Als je immuunsysteem even niet doet wat het moet doen en je lijf op een heel irritante manier begint te reageren: pollenallergie. Een winterwandeling kan door het passeren van een bloeiende hazelaar uitlopen op een dag met veel snot en rode ogen. Gelukkig is er veel informatie over deze allergie en kun je er vaak wat aan doen.

vrouwelijke bloemen hazelaar.

Karmijnrode pluimpjes: de vrouwelijke bloemen

Even goed kijken naar de tak en de vraag is beantwoord. De vrouwelijke bloempjes zitten vaak aan dezelfde tak op korte afstand van de mannelijke katjes. Ze zijn erg klein, maar vallen op door hun karmijnrode fijn ingesneden stempeltjes. Het komt voor dat de vrouwelijke en mannelijke bloemen niet tegelijk bloeien. Dan is een andere hazelaar nodig om de vrouwelijke bloemetje te bestuiven. Alle hazelaars bloeien nooit tegelijk. Bestoven en bevruchte vrouwelijke bloemen groeien uit tot hazelnoten.

Hazelnoten 

Dat je van hazelnoten heerlijk gebak kunt maken weet bijna iedereen wel. Minder bekend is de hazelnootolie. Deze gele olie ( is niet goedkoop) kun je toevoegen aan salades, maar veel vaker lees je dat hazelnootolie geneeskrachtig is. Het bevat veel vitamines en is rijk

Boomklevers leggen wintervoorraden van hazelnoten aan.

aan ijzer. Het gebruik bevordert de galproductie en is erg goed voor de huid. Dit alles zal de dierenwereld een zorg zijn, die hebben hazelnoten in hun overlevingspakket zitten.

Verspreiden

In de vrije natuur worden hazelnoten door eekhoorns, gaaien, muizen en boomklevers als wintervoorraad verstopt. Gaaien doen dat vaak op open plekken aan de randen van het bos, precies de plek waar hazelaars graag staan. Natuurlijk worden die duizenden noten niet allemaal teruggevonden. Hazelaars staan dan ook vaak bij elkaar.

Vooral import 

Lang geleden vormde de hazelnoot voor de bewoners van ons land een belangrijk voedingsmiddel, getuige de resten van notenschalen die in terpen zijn aangetroffen. De hazelnoot is rijk aan vetten en eiwitten en goed houdbaar en was daardoor een geschikt voedingsmiddel in barre tijden. Aanvankelijk werden de noten in het wild verzameld. Historische bronnen maken duidelijk dat Karel de Grote rond 800 al gebood om te beginnen met de teelt van hazelnoten. In ons land worden wel hazelnoten geteeld ( zoals op dit biologische bedrijf), maar de hazelnoten voor de pasta van Nutella komen vooral uit Turkije, Chili, Italië en de Verenigde Staten. De hazelnootteelt in Italië is een ecologische catastrofe veroorzaakt door kunstmest en gif en in de andere landen zal het niet anders zijn.

“Een oprukkende monocultuur van oneindige rijen metershoge hazelaarstruiken in het gelid die de Italiaanse lapjesdeken van graanvelden, klaprozen, korenbloemen, ommuurde wijn- en olijfgaarden, heggen en bosjes, tabaksplanten, rondtrekkende schaapskuddes, moestuinen, oude kersenbomen en verweerd-oranje boerenhuizen bijna helemaal heeft uitgewist” Na het lezen van dit artikel uit 2022 koop je NOOIT  Nutella producten meer…….

Hazelaars staan vaak op plekken met veel licht, zoals bosranden.

Posted in Flora | Tagged , , , | Leave a comment

De es (steil) randen worden weer beplant

Tientallen meters esrand worden weer beplant in het Overijsselse deel van het Reestdal. Goed voor de biodiversiteit en een verrijking voor het kleinschalige beekdallandschap.

Veel mensen denken bij het woord es aan die inheemse boom met zijn mooie gitzwarte knoppen. Maar het woordje heeft nog een andere betekenis. In het boekje Leestekens in het landschap ( uitgegeven door Landschapbeheer Nederland) staat de volgende omschrijving: “Een es is een oud bouwland, dat in gebruik is bij verschillende boeren.” Voor het Reestdal geldt deze omschrijving niet helemaal. De essen werden niet door veel boeren gebruikt, daarvoor waren de bouwlandjes te klein. Grote uitgestrekte essen, zoals die in Drenthe aan de randen van de brinkdorpen voorkwamen, kent het Reestdal niet.

Kleine es met mooie steilrand op de grens van het beekdal

Kleine akkertjes

Tijdens de laatste ijstijd worden vanuit het vlakke dal van de Oervecht hoge zandkoppen ( ook wel dekzandruggen genoemd) opgestoven. Het veenbeekje de Reest is hierdoor gedwongen al meanderend een weg door het landschap te zoeken. Scherpe bochten ontstaan, ze zijn nog steeds kenmerkend voor de loop van de Reest. De ontstane zandruggen zijn lang, smal en veel ruimte hebben ze niet. Als in de Middeleeuwen de eerste boeren voorzichtig proberen om in het kletsnatte beekdal een bestaan op te bouwen,

Buurtschap Den Kaat bestaat uit drie boerderijen.

ontstaan op de zandruggen kleine bouwkampjes (akkertjes). Ze worden ook wel eenmans-essen genoemd. Te klein voor een hele boerengemeenschap, maar wel ruim genoeg voor een paar boerengezinnen. Op veel plekken in het Reestdal ontstaan kleine buurtschappen (esgehuchten) van twee, drie of hooguit vier boerderijen. De hooggelegen essen zijn geschikt voor het verbouwen rogge, boekweit, misschien ook huttentut. De lage landen langs de Reest leverden kruidenrijk hooi.

Struweel met stekels

De randen van de essen worden door de boeren beplant met stekelig struweel om het vee of het wild uit de akker te houden. Deze esrand of eswal bestaat dan vaak uit meidoorn, sleedoorn, hondsroos ,Gelderse roos, braam, els, vlier, eik e.d. De beplanting heeft nog een andere taken: erosie ( afkalving) van de steilrand voorkomen. Het verschil in hoogte

Eerst de humusrijke bouwvoor, daaronder het gele dekzand

tussen de es en het natte beekdal is vaak groot en steil. Invloeden van wind en ( hoog) water kan een es langzaam doen ondermijnen. Wortels van struiken zorgen voor meer houvast in de bodem. In het verleden zijn veel zandkoppen afgegraven. Geel dekzand is populair en er is altijd wel ergens behoefte aan zand. Beplante esranden leveren in die tijd ook geriefhout. Brandhout, hout voor gereedschap of voor het maken van een hek bijvoorbeeld. Begroeide esranden hebben geen economische of agrarische functie meer. Wel een ecologische : het zijn ideale verbindingszones voor plant en dier.

Esrand met bloeiende meidoorn op Den Huizen

Ze zijn er nog

De essen zijn nog goed herkenbaar in het landschap. Ze liggen vaak op de overgang van de lager gelegen natte en schrale hooilanden langs de Reest naar de flanken van het beekdal. Vaak zijn de akkertjes in de loop van de eeuwen ook opgehoogd door het gebruik van plaggenmest uit de potstal. Veel van deze kleine essen hebben daardoor een wat bolle vorm. Je kunt dat erg mooi zien als je op een es een gat moet graven, of met een grondboor een meter zand naar boven haalt. Eerst zie je een donkere humusrijke bouwvoor en daaronder het gele dekzand uit de laatste ijstijd.

Esrand op Rabbinge. De akker ligt hoger dan het beekdal rechts

Beheer

Een groot aantal essen is in beheer bij de beide provinciale landschappen (Drents Landschap en Landschap Overijssel). Tegenwoordig wordt er vaak winterrogge op verbouwd. Beide natuurorganisaties zien het belang van begroeide esranden. Zowel

Bloeiende sleedoorntakken

Landschap Overijssel als Het Drents Landschap werken aan herstel van deze karakteristieke landschapselementen. Een mooi voorbeeld  is het project “Eikenhakhout voor de toekomst”. In de winter van 2025 worden meer dan zesduizend (eiken) boompjes en bosplantsoen geplant op plekken waar hakhout en esranden nagenoeg verdwenen zijn. Op vijf locaties worden esranden weer beplant met inheemse meidoorn, sleedoorn, hondsroos, zoete kers, Gelderse roos, hazelaar, zwarte vlier, kardinaalsmuts en inlandse vogelkers. Het bijhouden van struweel vraagt wel om beheer. Om de zes jaar moet de haag worden afgezet of gesnoeid.

Vrijwilligers planten voor Landschap Overijssel esrand in op Den Oosterhuis

Biodiversiteit 

Het vaak ondoordringbare stekelige struweel van meidoorn, sleedoorn en braam, gecombineerd met andere soorten vormt een ideaal biotoop voor de fauna. Er is veel rust en veiligheid om er te nestelen, de biodiversiteit is groot ( insecten, kleine zoogdieren)  en juist daardoor is er veel voedsel aanwezig. Struwelen bieden broedgelegenheid aan vogels

De grauwe klauwier broedt graag in dicht struweel

als kneu, braamsluiper, heggenmus, spotvogel. Ook de vrij zeldzame grauwe klauwier zien we in het Reestdal in begroeide esranden. Diverse soorten kleine zoogdieren schuilen er, zoals egels. muizen en marterachtigen, maar ook amfibieën, zoals padden. Dagvlinders als landkaartje, bont zandoogje en bruin blauwtje zijn vaak langs struwelen op zoek naar voedsel en een plek om eieren af te zetten. In de nazomer hangen de begroeide randen vol met eetbare zaden en vruchten.

Zoogdieren zoals de das gebruiken de esranden als verbindingszone en voedselbiotoop

 

Posted in Geen rubriek | Tagged , , , , | Leave a comment

De eik van Dickninge in de winter

Even voorstellen

 Je kunt het geloven of niet, maar ik ben zeer vereerd. Ik mag iets over mezelf vertellen. En dat doe ik graag. Ik sta aan de rand van landgoed Dickninge en dagelijks geniet ik van een prachtig uitzicht over het dal van de Reest. Ik heb vanaf deze oude steilrand een mooie uitkijk over de es van Dickninge. Vaak zie ik wandelaars met bewondering naar me kijken. De keren dat ik ben gefotografeerd zijn niet te tellen!  Dat is ook logisch, want ik ben erg indrukwekkend om te zien. Mijn weerbarstige zware stam heeft een behoorlijke doorsnede en mijn takken zijn knoestig en grillig. 

Ik maak ieder jaar twee jaarringen: een brede in het voorjaar en een smalle in de zomer en herfst

Mijn wetenschappelijke naam is Quercus Sessiliflora, maar je mag ook wel gewoon wintereik zeggen. Mijn leeftijd? Dat weet ik zelf niet, ik ben in ieder geval ouder dan 100 jaar.  Ik heb in mijn leven veel meegemaakt. Om mijn leeftijd te bepalen heb je de dendrochronologie nodig, dat is de wetenschap die jaarringen van (oude) bomen bestudeert om zo de leeftijd te bepalen. Het mooie van ouder worden als boom, is dat er met steeds meer respect naar je wordt omgezien. Ik weet niet hoe dat in de mensenwereld gaat, maar om als monument bekeken en behandeld te worden geeft wel een goed gevoel.  

De beschreven eik als solitaire boom op de esrand

Beetje verloren 

Als je vanaf het tolhuisje de rand van de es volgt, zie je me al gauw staan. Ik heb geen buren, ik sta er een beetje verloren bij.  Verderop is het veel gezelliger, daar staan vier soortgenoten van me bij elkaar. Vroeger stonden hier veel meer eiken, die zijn gekapt en ik heb dus gewoon geluk gehad. Je kunt me ook makkelijk herkennen aan een grote lage tak aan de zuidkant van mijn stam. Misschien heb ik al die aandacht ook wel te danken aan mijn eenzame plek. Ik val gewoon op. Ieder nadeel heeft………………

vertakkingen van de luchtpijp Bron: Slingeland Ziekenhuis

Silhouet

Mijn silhouet, mijn profiel zal ik maar zeggen, kun je mooi zien als je naar me kijkt met een roodgekleurde winterse avondlucht als achtergrond. Er zijn mensen, die dan denken aan de bouw van een long. De zware stam lijkt dan op de luchtpijp, grote zware zijtakken vormen de bronchiën,  kleinere twijgen stellen de luchtpijptakjes voor. En om het verhaal compleet te maken : de knoppen aan het eind van de kleinste takjes lijken dan op de longblaasjes. In ieder geval is mijn kroon koepelvormig en is het verloop van mijn takken grillig.

Winterslaap

Een paar maanden geleden heb ik mijn bladeren laten vallen. En dat is maar goed ook. Bij lage temperaturen kan ik geen water meer uit de grond opzuigen. Dat zou betekenen dat al die duizenden bladeren die ik draag zouden uitdrogen. Daarom ben ik nu kaal en verkeer in rust. Nou ja, rust…. laat ik maar zeggen dat veel van mijn levensprocessen momenteel

Geelgors

erg traag gaan. Ik krijg vaak vogels op bezoek. Geelgorzen bijvoorbeeld hebben vanuit mijn kale kruin een prachtig uitzicht over de omgeving. Aan fotosynthese doe ik nu even niet.  Daar heb ik bladgroen voor nodig en dat ben ik sinds de herfst kwijt. Straks, in het voorjaar, krijg ik weer nieuwe blaadjes en ga ik weer een heleboel CO2 opnemen en zuurstof afgeven. Ik weet niet wat jij doet om de opwarming van de planeet tegen te gaan, maar ik lever mijn bijdrage !

 

eindknoppen eik

Knoppen

Je kunt aan me zien dat ik een eik ben door naar mijn knoppen te kijken! Mijn knoppen zijn bruin en er zitten altijd meerdere bij elkaar. Ze hebben geen steeltjes, zoals die van de zwarte els. Groter dan een centimeter zijn ze nooit. En let ook eens op mijn schors! Die is grijsbruin en heeft verticaal lopende groeven.

 

 

 

Posted in Eik van Dickninge, Geen rubriek | Tagged , | Leave a comment

Boerderijen in het Reestdal

Boerderij 't Ende op De Stapel met links de eikengaard

De schoonheid van het kleinschalige beekdallandschap aan weerszijden van de Reest hebben we aan de boeren te danken. Niet de agrariërs van nu, maar de boeren van (ver) voor de 20ste eeuw. Die hebben het beekdal ingericht. De ruige en kletsnatte natuur werd

Zandpad over Rabbinge

omgezet in hooilandjes, drinkpoelen, hakhoutbosjes, akkerland, houtwallen, zandpaden en boerenerven. Het Reestdal is nog niet zo lang bewoond. Pas in de middeleeuwen, zo rond het jaar 1000, gaan mensen zich vestigen in het beekdal dat op veel plekken nat en ondoordringbaar is. Op de hoge dekzandruggen kun je gaan wonen. Daar komt het water niet. Zo ontstaan de eerste kleine gehuchten, vaak niet meer dan drie of vier boerderijen groot. Veel ruimte is er niet. Denk aan Den Huizen, De Wildenberg, Den Kaat, Rabbinge, De Pieperij, De Bloemberg, Groot Oever,  enz.  Met het woordje “gehucht” doe je deze prachtige woonplekken te kort.  Een mooiere benaming is buurtschap. Eerst leefden mens en dier onder één dak, maar vanaf de 16de eeuw gaat dat veranderen. Dan ontstaat het hallehuis, een bouwvorm die je in ons land op veel plaatsen tegenkomt. Kenmerkend voor een hallehuis is de driebeukige indeling, een middengedeelte met aan weerszijden twee zijbeuken. En natuurlijk de lage zijgevel, vaak niet hoger dan de deur.

Het geld zat in de benedenloop 

Voordat we gaan kijken naar een aantal kenmerken van een Reestdalboerderij, moet wel eerst even opgemerkt, dat er grote verschillen bestonden/bestaan tussen de boerderijen in de bovenloop en de benedenloop van het beekdal. De boerenbedrijfjes in de bovenloop en

Boerderij bescheiden weggestopt in het groene Reestland

ook in de middenloop ( zo ongeveer van Dedemsvaart tot de Bloemberg) zijn vaak bescheiden en soms ook nog weggestopt in het landschap. Groene vaak bijna onzichtbare oases. In de benedenloop tot aan Meppel gaat  het de boeren vanaf de tweede helft van de 19de eeuw heel erg voor de wind. De Reestlanden worden door achterblijvend slib (na overstromingen) erg vruchtbaar en leveren hooi van prima kwaliteit. Boeren worden rijk van de export van boter en later ook van biggen. Waarom zou je bescheiden blijven als het geld tegen de plinten klotst ? De welvaart mag gezien worden, veel boerderijen krijgen prachtige voorhuizen met daaromheen in Engelse stijl aangelegde landschapstuinen.

Imponerend voorhuis met aangelegde tuin als symbool van rijkdom

Kenmerken: waar kun je op letten ? 

Let bij een wandeling of fietstocht eens op de boerderijen in het Reestdal. De mooiste en grootste staan dus vooral richting De Wijk en Meppel, maar ook in de middenloop vind je prachtige (kleinere) boerderijen op hele mooie locaties. Veel boerderijen hebben hetzelfde bouwplan en overeenkomstige kenmerken, zoals de volgende :

Eikengaard 

Veel boerderijen hebben nog een eikengaard.

De boerderijen zijn  opgebouwd  rond een serie achter elkaar geplaatste gebinten. Deze gebinten bestaan in het Reestdal vrijwel altijd uit eikenhout. Eikenbomen zijn in die tijd ruimschoots aanwezig. Ook voor kozijnen, vloeren en deuren wordt eikenhout gebruikt. Bij boerderijen worden ook eiken geplant om later hout te kunnen leveren. Deze eikengaarden zie je nog steeds bij grote boerderijen in het rijkere benedenstroomse deel van het Reestdal. Boerderij ’t Ende heeft bijvoorbeeld een mooie eikengaard, maar er zijn er veel meer. Let er maar eens op.

Staart

In de staart (rechts) van boerderij 't Ende zat het inmiddels gesloten infocentrum van Het Drentse Landschap

Natuurlijk veranderen boerderijen altijd van vorm en grootte. Dat heeft alles te maken met economische ontwikkelingen. Typerend voor de boerderijen van het Reestdal zijn de aangebouwd schuren aan de achterzijde. Ze worden er aangebouwd als de veeteelt zich gaat uitbreiden. Er is gewoon meer ruimte nodig. De schuren worden dan vaak verspringend aan de boerderij vastgemaakt, zodat de grote achterbaander nog kan worden gebruikt. Wordt een schuur nog verder uitgebreid, dan spreekt men van een “staart”.

Voor en achter

Het woonhuis onder de pannen, de deel onder het riet.

Doordat het hallehuis in vakken is opgebouwd ( dat kan door het geraamte van gebinten) is het aanbrengen van een scheiding tussen wonen en werken logisch. Vaak wordt een stenen muur tussen deze twee gedeeltes opgetrokken. Voorhuizen krijgen pannen, het achterste deel van de boerderij wordt met riet afgedekt. Aan de voorzijde van de boerderij is de boerin de baas. Ze doet de boomgaard, de groentetuin, de siertuin en ze gebruikt het bleekveld. In het werkgedeelte maakt de boer de dienst uit. Zij zit onder de pannen!

De boerderijen hebben nog meer kenmerken die makkelijk te ontdekken zijn.

Uilenbord. Niet alle boerderijen laten de kerkuil toe en stoppen het gat dicht.

Het uilenbord

Aan de achterzijde van de boerderij komt op veel plaatsen een uilenbord voor. Het dak loop daar dan niet door tot aan de nok, maar sluit ongeveer anderhalve meter lager aan op de constructie van het zadeldak. Hierdoor ontstaat een stukje achtergevel in de vorm van een driehoek. Door het uilenbord kan de kerkuil het gebouw binnenkomen. Vroeger was de uil vaak welkom. Nu niet altijd meer. Het voordeel van een uil in je schuur is de aanwezigheid van een muizeneter. Maar graanopslag komt in de schuur niet meer voor. En echt nodig lijkt de vogel ook niet meer. Toch zijn er veel eigenaren van schuren en boerderijen die kerkuil graag te gast hebben. Vogelsecties van regionale natuurbeschermingsorganisaties hebben tientallen uilenkasten opgehangen. Zo is de kerkuil weer een normale verschijning in het Reestdal geworden. Jammer is dat er ook uilenborden worden dichtgemaakt. Begrijpelijk is dat wel, want een familie kerkuil geeft veel troep. Je moet wel een beetje tolerant zijn.

Jonge kerkuilen worden vaak geringd.

Wanden van hout

Vroeger hadden veel boerderijen wanden van hout.

Houten gevels zijn vaak toegepast, Je ziet ze nog op veel plaatsen. Vooral bij achterhuizen, schuren en stallen worden ze aangetroffen. De ruwe planken worden “gepotdekseld” aangebracht en lopen meestal horizontaal. De planken bestaan meestal uit eikenhout. Dat is duurzaam en behoeft weinig onderhout. Bij andere houtsoorten wordt dan koolteer (mag nu niet meer) gebruikt om het hout te verduurzamen.

Baanderdeuren en mestdeuren

Baanderdeur in het achterhuis

Het achterhuis is toegankelijk door grote baanders (baanderdeuren). De deuren geven toegang tot de opslag- en werkruimte van de boerderij. Paard en wagen moeten er door kunnen. Karakteristiek zijn de achterhuizen met hun lage zijgevels en kleine mestdeuren of mestluiken. In de ruimte er tussen zijn vaak ijzeren stalraampjes aangebracht.

IJzeren stalraampje

Deze gevels ontstonden vooral de 19de eeuw als de potstal langzamerhand plaats maakt voor de “Hollandse stal” . De koeien komen netjes in de rij te staan met een brede goot voor de mest tegen de zijgevel aan. Door de aanwezigheid van een aantal kleine mestdeuren kan de mest snel uit de gruppe worden verwijderd.

 

Leilindes als Zonneschermen

Leibomen moet het felle zonlicht 's zomers temperen.

Je ziet ze tegenwoordig steeds meer:  leibomen. Nu vaak geplant als sierbomen, ze staan ook niet altijd aan de zuidkant van de woning. In het Reestdal zijn ze altijd aan de zonzijde van het woonhuis een normaal verschijnsel geweest. Vaak worden lindes gebruikt. Deze leilindes zorgen in een warme zomer voor enige verkoeling in het woongedeelte. Een duurzame soort luxaflex.

Een levensboom in het bovenlicht

Levensboom in het bovenlicht

Het bovenlicht is het raam dat zich boven de (voor) deur bevindt. De levensboom is geen typisch Reestdal ornament. In andere delen van ons land komt deze ook voor. De levensboom is vaak van gietijzer en meestal wit van kleur. De boom heeft een symbolische functie. Met zijn wortels in de bodem en de takken gericht naar boven kan hij worden gezien als een verbinding tussen hemel en aarde.

Rode beuk

In het rijkere deel van het Reestdal wordt in de tuin voor de boerderij een rode beuk geplant. Deze boom is een symbool voor de welvaart in het gebied. Inmiddels zijn veel rode beuken (of paardekastanjes) uitgegroeid tot kolossale bomen. Ze geven de boerderij meer uitstraling. Vooral in de buurt van De Stapel en De Wijk zijn hier mooie voorbeelden van te zien. Jammer is dat één van de oudste en mooiste beuken van het Reestdal aan de Stapelerweg sneuvelde. De ramp voltrok zich in februari 2022 tijdens de storm Eunice. Zonde ! Als een sfeer bepalende, karakteristieke monumentale boom verdwijnt doet dit pijn.

Prachtige monumentale beuk in de voortuin van de boerderij

Bakhuisje

Vervallen bakhuisje, inmiddels gerenoveerd

Bij een aantal monumentale boerderijen in het Reestdal staan ze nog: afzonderlijke gebouwtjes, waarin de boerin brood bakte. Het huisje had een dak van dakpannen, want een rieten dak was veel te vuurgevaarlijk. De hele boerderij zou er aan kunnen gaan!

 

 

Vanaf het dak van het bakhuisje heeft deze steenuil een mooi uitzicht

Tuin

In de groene ruimte rondom de boerderij draait het niet zozeer om schoonheid, maar om functie. Alle elementen moeten een doel hebben. De moestuin, de bleek, de fruitboomgaard, de leibomen, de eikengaard,  de mestbult. de siertuin, de drinkpoel, de bessenstruiken, de meidoornhaag,  alles heeft een taak. Het boerengezin is zo veel als mogelijk zelfvoorzienend. Zelf groente verbouwen , de boomgaard en bessenstruiken voor (klein) fruit, gebinten voor uitbouw van de boerderij uit de eikengaard, snijbloem uit de siertuin, enz.

Dahlia's als snijbloem in de boerentuin

Veel boerderijen hebben geen agrarische functie meer. Dat is jammer, de ziel verdwijnt dan uit het boerenlandschap. Nieuwe bewoners zouden eigenlijk bij de aankoop van hun

Tekening uit boek "Over de Reest". over de bebouwde cultuur in het Reestdal

nieuwe stek gratis het boek “Over de Reest” moeten krijgen. Hierin wordt vanuit historisch perspectief de gebouwde (boeren) cultuur beschreven. Anders gezegd: lees hoe vroeger de boerenerven in het Reestdal waren ingericht en misschien is het de moeite waard om je erf ook zo in te richten.

 

 

De schoonheid van het verval 

Verlaten boerderij

Leegstaande vervallen boerderijen, er stond er jaren eentje op De Bloemberg. Wat kan verval mooi zijn !  Een verlaten fabriek, loods, boerderij of nog mooier een ruïne, zijn locaties voor de Urban-fotograaf. Sfeervolle foto’s maken op plekken waar je vaak niet mag komen. De boerderij op de foto is helemaal in prachtige oude stijl opgeknapt.

 

 

Posted in Geen rubriek | Tagged , , , , , , | Reageren uitgeschakeld

Ooit lag het beekdal van de Reest onder dikke lagen veenmos

Lopend of fietsend ( wandelend zie je wel meer) door het Reestdal is er nauwelijks nog iets van te zien : veenmoerassen. Kletsnatte plekken met een ondoordringbare wildernis van bomen en struiken en/of verraderlijke venen waar je bij een misstap nooit meer uitkomt. Gelukkig (?) zijn die gevaarlijke oorden er niet meer. Wat wel weer leuk is, dat het Reestdal nog wat plaatsen kent waar de natuur nog een beetje op die van de  veenmoerasperiode lijkt.

Moerasviooltje: waardplant voor de zeldzame zilveren maan

Je vindt er nog planten die zich ,ondanks alle veranderingen in de loop van de tijd, konden handhaven. De namen zeggen genoeg: moerasandoorn, moeraskartelblad, moeraswolfsklauw, moerasvergeetmeniet, moerasspirea, moerasviooltje en moerasrolklaver. Allemaal typische Reestdalplanten. O ja, vergeet vooral deze twee insecten niet: de moerassprinkhaan en de moeraspendelvlieg.

Veenvorming in het Holoceen

Na de laatste ijstijd, het Weichselien, wordt het rond 9.000 jaar voor Chr. langzaam warmer op aarde.  De vorst verdwijnt uit de bodem en het grondwaterpeil stijgt. De periode waarin dit gebeurt heet Holoceen en duurt ongeveer 11.000 jaar. De poolkappen beginnen te smelten en als gevolg hier van stijgt de zeespiegel. ( Waar hebben we dit vaker gehoord…….) Rivieren kunnen steeds moeilijker hun water kwijt. Veel laaggelegen beekdalen worden natter en natter. Woekerend veenmos begint grote oppervlakten te bedekken.  Ook de wat hoger liggende (zand) vlaktes worden bedekt met veen. Dat proces gaat duizenden jaren door.

Hoogveen in de Engbertsdijksvenen

Tijdens excursies door de paar reservaten met levend hoogveen die we nog in ons land hebben ( Engbertsdijkvenen, Fochteloerveen en Bargerveen in het noorden) laten boswachters vaak even zien hoe goed veenmos water vast houdt en je hoort dan ook dat het veen elk jaar ongeveer 1 mm in dikte groeit. Dat is trouwens één meter veenpakket in 1000 jaar.  In het holoceen gaat dit proces duizenden jaren door. Het is dan ook geen wonder, dat de veenlaag een dikte kon bereiken van meer dan zes (!) meter.

Elzenbroekbos: lastig plek om een bestaan op te bouwen

Laagveen wordt hoogveen

Rond 6000 jaar voor Chr. is het Reestdal bedekt met uitgestrekte wilgenstruwelen, zeggenmoerassen en moerasbossen. Wat moet dat een prachtig landschap geweest zijn. We kennen het in ons land niet meer, misschien doen de ooibossen langs de grote rivieren er nog een beetje aan denken.  Of Schrapveen, het beekdalmoeras  tussen Nolde en De Paardenlanden, groeiplaats van allerlei zeggensoorten.

Later, rond 3000 voor Chr. zijn de zeggenmoerassen veranderd in elzenbroekbossen. De begroeiing van het Reestdal neemt verder toe en de afbraak van dood hout en bladeren ook. Deze ontwikkeling zet door. Het veen gaat boven het waterpeil uit groeien. Laagveen wordt hoogveen. Het hoogveen is niet meer afhankelijk van grondwater en bestaat vooral uit veenmossen. Grote delen van ons land verdwijnen onder een dik veenpakket. De Reest en andere veenbeekjes krijgen steeds meer moeite om water af te voeren. Hierdoor wordt niet alleen het brongebied steeds natter, maar ook de midden- en benedenloop. De Reest gaat steeds minder stromen en veel broekbossen verdrinken en sterven af. Grote zeggenmoerassen ontstaan.

Moerasbossen in het Holoceen

Veenmos

Veenmos is een kleine, primitieve sporenplant die in natte omstandigheden leeft en dikke kussens vormt. Veenmos groeit aan de bovenkant aan, terwijl het aan de onderkant afsterft. Zo ontstaat er een dikke laag dood plantmateriaal dat veen wordt genoemd. Door speciale water opnemende cellen werkt veenmos als een soort spons die het water metersboven het grondwaterpeil van de omgeving kan uittillen en regenwater kan vasthouden. Veenmos kan ook met gemak tien keer het eigen gewicht aan (regen)water opnemen. Door deze eigenschappen is veenmos niet strikt gebonden aan natte leefgebieden, maar kan het ook in drogere omstandigheden groeien: door water op te slaan creëert veenmos immers zijn eigen natte milieu. Zo is veenmos in staat geweest om grote delen van ons land te koloniseren. Voordat er op grote schaal veen werd afgegraven, bestonden Noord- en Zuid-Holland, Groningen, Drenthe en delen van Noord-Brabant vrijwel geheel uit door veenmos gevormd hoog- en laagveen.

Oprukkend veenmos vanuit de randen van een ven

Veenmos heeft nog een andere eigenschap: het verstikt alle planten en bomen in de buurt en is in staat om uit het beekdal te klimmen. In het Reestdal ontstaan uiteindelijk veenlagen met een dikte van 0,5 tot 2,5 meter. Op de flanken van het beekdal en ver daar buiten liggen dan veenpakketten van meer dan vijf meter dik ! Rond 800 voor Chr. breiden de hoogvenen zich explosief uit. Op grote schaal annexeert het veenmos rivier- en beekdalen. De Reest is dan een echte veenbeek, die vaak moeite heeft om water af te voeren. Het Reestdal is kletsnat en een verraderlijk moeras waar je niets te zoeken had.

In het veen heb je niets te  zoeken 

In de lange periode dat het Reestdal vooral bestaat uit moerassen is er van bewoning geen sprake. Ja, er worden op een paar plekken voorwerpen(bijl, krabber e.d. )gevonden, maar die moeten afkomstig zijn geweest van rondtrekkende jagers en verzamelaars. In de Nieuwe Steentijd ( begin rond 5000 v. Chr.)  ontdekken  jagers/verzamelaars het voordeel

De meeste dekzandruggen liggen langs de middenloop van de Reest

van de landbouw. Ze gaan op een vaste plek wonen en leren gewassen te verbouwen. De eerste boerenfamilies gaan wonen op de dekzandruggen langs de Reest. Archeologische vondsten langs de Reest maken dit duidelijk, al zijn het er niet veel.  Echter, het veen rukt op. Steeds minder plekken zijn geschikt om een bestaan op te bouwen. Waarschijnlijk woont rond 1000 v.Chr. geen mens meer in het dal van de Reest. Verjaagd door de dominante groei van de veenmoerassen. Bijna tweeduizend jaar is het stil in het Reestdal. Heel stil. En nat! Deze situatie zal tot aan de Middeleeuwen ( 500-1500) duren.

In de 13 eeuw stond op deze plek bij IJhorst het eerste kerkje in het Reestdal

Pas dan, heel voorzichtig, komen mensen poolshoogte nemen of het mogelijk is om in dat kletsnatte gebied een bestaan op te bouwen. In een gestaag tempo worden delen van het beekdal geschikt gemaakt voor een menselijk bestaan. De eerste boeren vestigen zich op de dekzandruggen. Een oorkonde uit 1176 vertelt dat de meeste zandkoppen aan weerszijden van de Reest rond De Wijk en IJhorst waren bewoond. Dat moeten dan de eerste vast bewoners van het Reestdal zijn geweest.

 

Posted in Algemeen, Vroeger en nu | Tagged , , , | Leave a comment

Eerherstel voor de braam

In het najaar van 2024 trekt een bericht in de media veel aandacht: Stikstof maakt eenheidsworst van Europese bossen. Onderzoekers ontdekten dat er niet alleen een verschuiving in flora en fauna plaats vindt van noord naar zuid (opwarming door klimaatverandering), maar ook van oost naar west. Dit laatste proces heeft niets met het klimaat te maken, maar met het neerslaan van stikstof.  “De oprukkende bosplanten zijn grotendeels stikstofgeneralisten, die van oudsher in Oost-Europese bossen domineren. In West-Europa zag je die altijd ook wel, maar veel minder. Door de toenemende hoeveelheden stikstof in het westen van Europa, krijgen die planten de kans om ook die regio ‘over te nemen”  De gevolgen laten zich raden: “Het welig tieren van die stikstofgeneralisten gaat ten koste van bosplanten die met een stikstofarmere bodem toe kunnen.“ Je krijgt een paar winnaars, en een heleboel verliezers” (bron: Dagblad Trouw 10 oktober 2024) Medailles zijn er voor de winnaars brandnetel en braam. Moeten we deze planten dan maar de oorlog verklaren en agressief aanpakken zoals we dat met  de grote berenklauw en de Japanse duizendknoop doen of heeft het verhaal ook nog een andere kant ?

Dagblad Trouw juli 2023

Brochure 

In de zomer van 2023 verschijnt een brochure met als titel: “Bramenland Nederland- soortenrijkdom en natuurwaarde” (uitgave OBN Natuurkennis.) De drie auteurs ( en braamdeskundigen) maken in de inleiding het waarom van de brochure duidelijk. Eén van de doelstellingen luidt: “In de stikstofdiscussie worden bramen zonder meer weggezet als aanwijzingen voor verslechtering van de natuur en het landschap. Deze suggestie is onjuist en ongelukkig. Onjuist, omdat door de klimatologische ligging van Nederland de vele soorten bramen vanouds prominent aanwezig zijn op een grote verscheidenheid aan groeiplaatsen. En ongelukkig, omdat in de stikstofdiscussie een focus op ‘bramen’ de aandacht afleidt van de werkelijke, ernstige effecten van voortgaande stikstofdepositie en verzuring van de natuur” Anders gezegd: Stop eens met dat framen van bramen als stikstofplant en richt je vooral op de oorzaken van de biodiversiteitscrisis en pak die oorzaken eens aan.

Bramen zijn gezond, ze zijn rijk aan vitaminen C en E en vezels

Verbraming

Dit artikel gaat dus over een plant die, net als de brandnetel en de grote berenklauw ( alle drie ook wel BBB-planten genoemd) , wordt neergezet als lastig, overbodig en bedreigend voor de biodiversiteit. Dat stikstof een nadelig effect heeft op onze flora en fauna is zo langzamerhand wel doorgedrongen. Soorten als brandnetel, fluitenkruid, berenklauw, grassen, mossen, enz. gedijen erg goed op voedselrijke grond en kom je op veel plekken tegen. Dat gaat zeker op voor de braam. We kennen zelfs het woord “verbramen”. Verbraming is het proces waarbij bramen zich uitbreiden tot een vrijwel

Fluitenkruid houdt van voedselrijke bermen

aaneengesloten laag over een grote oppervlakte. In bossen kun je dit heel vaak op bepaalde plekken zien. Of dit te maken heeft met de neerslag van stikstof is de vraag. De auteurs van de brochure merken op dat de toename van bramen naast vermesting ook kan ontstaan door verdroging of door successie op weg naar bos. En locaties met veel bramen zijn er altijd al geweest.

Bramen op een heideveldje trekken veel insecten en vogels

Toch nog even over stikstof

Op (zand) gronden vind je een plantenwereld die zich thuis voelt op een schrale bodem met weinig voedingsstoffen. Heide is een voorbeeld van zo’n voedselarm milieu. Sluipmoordenaar stikstof dwarrelt jaar in jaar uit neer op deze paarse pracht en zorgt voor

Zandplekken op de heide verdwijnen

een voedselrijke bodem. Open zandplekken ( belangrijk voor allerlei insecten en reptielen) vergrassen en vermossen. Plantensoorten van de heide en van andere schrale natuur worden weggeconcurreerd. Als de karakteristieke flora verdwijnt, krijgen soortafhankelijke insecten het moeilijk. Bij achteruitgang van het voedselaanbod aan insecten ontstaat voedselgebrek bij kleine zoogdieren, reptielen en vogels (zoals hagedissen, spitsmuizen, roodborsttapuit, veldleeuwerik en grauwe klauwier.) De hele voedselketen raakt verstoord. Dit domino-effect kan een compleet ecosysteem afbreken. Daar word je  niet vrolijk van.

Bramen in Nederland 

In bovengenoemde brochure wordt verteld dat in ons land bijna 220 soorten te vinden zijn. Het voorkomen van soorten heeft te maken met abiotische factoren als bodem en waterhuishouding. In sommige gebieden komt maar één soort voor, in andere kunnen dat zomaar meer dan dertig soorten zijn. Per landschapstype worden allerlei soorten beschreven. Soorten waar je als gemiddelde natuurliefhebber of bramenplukker nog nooit van hebt gehoord. Om er een paar te noemen: Op de hoge zandgronden van Noord-Nederland komt de Grote haarbraam voor, terwijl je de Kale haagbraam vooral op de Waddeneilanden kunt vinden. Voor de Fijne muisbraam moet je naar Zuid-Limburg. En dat zijn er nog maar drie. Het lijkt bijna niet te doen om al die 220 soorten op naam te brengen, alle respect voor deze “bramologen”. Aandacht ook voor de relatie tussen bramen en vermesting en de invloed van begrazing op bramen in een natuurgebied. Veel ruimte is er voor de rol van bramen in de natuur, het hoofdthema van dit artikel. Bramen blijken voor de biodiversiteit van groot belang.

Braamstruweel aan de rand van de heide van Takkenhoogte

Braamvriendelijk beheer

De rand tussen de Meeuwenplas en Takkenhoogte ( in beheer bij Het Drentse Landschap) wordt gedomineerd door oude eiken, berkenopslag en braamstruwelen. In de afgelopen jaren zien we de toename van talloze jonge berken, soms zo overheersend aanwezig dat de openheid van de braamstruiken verdwijnt. Voor de werkgroep Rabbingerveld (

Vrijwilligers maken braamstruweel vrij van berkenopslag

vrijwilligers werkzaam bij Het Drentse Landschap en onderdeel van natuurwerkgroep de Reest uit het Overijsselse Dedemsvaart en Balkbrug) het moment om een klein beetje bij te sturen. Doel van de missie: de openheid van het braamstruweel weer herstellen. Een deel van de berken weghalen  takkenrillen en –bulten maken en hier en daar zandplekken aanleggen. En dat alles omdat het braamstruweel op Takkenhoogte een belangrijke bijdrage levert aan de biodiversiteit in het gebied. De klus wordt afgerond in maart 2024.

Grasmus in braamstruweel

Bramen en biodiversiteit

Voor veel vogelsoorten zijn bramen van levensbelang. Ze vinden er voedsel en dekking, geschikte en veilige plekken om een nest te bouwen en jongen groot te brengen. Er is zelfs een vogel die ooit de naam braamsluiperkreeg. Ook de grasmus, nachtegaal, grauwe

groene schildwants op braam

klauwier, roodborst, winterkoning hebben een sterke voorkeur voor braamstruwelen.  De bladeren van bramen worden veel gegeten door reeën en herten. Vooral in de wintermaanden of tijdens lange hete zomers wanneer ander voedsel schaars wordt, zijn bramen een belangrijke voedselbron voor deze herbivoren. De vruchten worden veel genuttigd door muizen, marterachtigen en vossen.  Voor veel insecten zijn randen met braamstruweel een belangrijk leefgebied. De rupsen van de braamvlinder bijvoorbeeld, maar ook van veel nachtvlindersoorten hebben bladeren van de braam als voedselbron. De rupsen van de citroenvlinder gebruiken bramen als overwintering plek. Nectar en stuifmeel zijn bij bloeiende bramen goed toegankelijk voor allerlei insecten. ( met korte of lange tong) Bij een onderzoek in Engeland naar de relatie tussen bloeiende bramen en insecten werd de essentie hiervan wel duidelijk. Honingbijen (60%) en hommels (17%) waren veruit de meest frequente bezoekers, gevolgd door zweefvliegen (8%), vlinders(6%), kevers (4%), andere bijensoorten (3%) en vliegen en wespen.

Grauwe klauwier broedt vaak in dicht braamstruweel

 

Conclusie:

Dat bramen gedijen op stikstof, dat weten we inmiddels. Maar dat wil niet zeggen, dat de bramen overal bestreden moeten worden. Dit gaat trouwens toch niet lukken, er is niets irritanter en lastiger dan het weghalen van bramen. Bramen nemen een belangrijke plaats in veel ecosystemen. Deze plant verdient meer aandacht en respect. “Leve de braam” is misschien wat overdreven, maar bij de tanende biodiversiteit in ons land is het nodig om de algemene kijk op bramen bij te stellen. Dat geldt dan met name in kringen van natuurbeheerders.

Posted in Bescherming, Flora | Tagged , , , | Leave a comment

Multifunctionele winterrogge: groenbemester, vanggewas, veevoer en onderdeel van de kringloop

In november ontkiemt de winterrogge. Locatie : Rabbinge Reestdal

Maak een mooie wandeling door het Reestdal en je komt ´s zomers op veel plekken kleine essen ( akkertjes) tegen waarop winterrogge wordt verbouwd. Tussen de goudgele halmen bloeien akkerkruiden als korenbloem, kamille en klaproos. Winterrogge, de naam zegt het al, is een wintergraan. Het gewas wordt in oktober gezaaid en in juli/augustus geoogst. De rogge  komt in november met rood/groene sprietjes boven de grond en vormt dan een groen tapijt van kleine plantjes. Dat blijft de hele winter zo. In het voorjaar spruit de rogge dan grond uit.

legering winterrogge in juli ) (platgeslagen)

Geen roggebrood

Van rogge worden allerlei producten gemaakt, zoals muesli, volkorenbrood, crackers en natuurlijk roggebrood. De rogge die je in het Reestdal tegenkomt is op veel plekken ingezaaid door de twee grote herenboeren die het beekdal rijk is : Het Drentse Landschap en Landschap Overijssel. Landschap Overijssel heeft maar liefst 50 hectare akkerland in beheer. Echter, de oogst verdwijnt niet in allerlei gezonde producten, maar dient vooral als veevoer. Dat is niet vreemd, want in de Europese Unie wordt meer dan 60 % van de granen verwerkt tot krachtvoer. De Reestdal-rogge komt niet op de grote wereldmarkt terecht, maar is onderdeel van een kringloop, die we in ons land in de intensieve landbouw nog niet veel zien, al zijn er steeds meer agrariërs die in stapjes bezig zijn een vorm van kringloop in hun bedrijf te realiseren, zowel in de veeteelt als de akkerbouw.

winterrogge in de zomer

Kringlooplandbouw

Kringlooplandbouw draait op het principe dat er geen afvalstromen meer zijn. Alle producten die het landbouwbedrijf verlaten worden gebruikt als eindproduct of als grondstof voor een van de andere schakels in de kringloop, als veevoer bijvoorbeeld. Om en beetje idee te krijgen wat men met kringlooplandbouw voor ogen heeft, moet je deze link van de WUR eens bekijken.

Limousin runderen in de potstal

Potstal

In het verleden was die kringloop er al. De schapen kwamen van de heide en gingen ’s nachts de potstal in. Met de mest werd de es vruchtbaar gemaakt. Veeteelt in dienst van de akkerbouw. Het voedsel dat de schapen nodig hadden vonden ze op de hei.

Kringlooplandbouw in het Reestdal 

Landschap Overijssel en Het Drentse Landschap hebben in het Reestdal hun eigen landbouwkringloop waarin graan, stro en mest een belangrijke rol spelen. Op de essen

mest uit de potstal

groeien granen als winterrogge en wintergerst. In de zomer volgt de oogst. De opbrengst gaat niet naar de molenaar, maar wordt gebruikt als veevoer. ’s Winters staan de runderen ( Limousin of Maine Anjou ) op stal. De mest wordt uitgereden en twee keer in een cyclus van zes jaar over de essen gestrooid. Kruidenrijk gras uit de hooilanden langs de Reest wordt ook aan de runderen gevoerd. Indirect produceert het rund dus via de mest en het graan weer zijn eigen voedsel. Opgemerkt moet worden, dat beide landschappen geen ondernemers zijn die van hun oogsten moeten leven. De opbrengst in dit systeem is het vlees dat de runderen leveren.

Winterrogge als groenbemester

Rogge is zeer geschikt als groenbemester na de late oogst. Als de rogge op tijd wordt gezaaid ( oktober) vormen de planten een mooi groen dicht tapijt. Onkruiden krijgen niet veel kans. Rogge houdt de grond goed vast. De droge oostenwind heeft in de winter geen

winterrogge als groenbemester in de groentetuin

vat op de bouwvoor. De plant wortelt bovendien goed en legt stikstof vast. Als het gewas in het voorjaar wordt ondergeploegd verrijkt dit de humus in de bodem. Allemaal voordelen dus. In de groentetuin kun je ook heel goed winterrogge zaaien. Nadeeltje: wacht je in maart/april te lang met spitten ? Winterrogge groeit in die periode als kool en voordat je het weet is het te hoog om het makkelijk onder te werken.

Winterrogge als vanggewas

Vanggewas ? Tja, niet iedereen kent deze term. Het zijn planten (groenbemesters) die worden gezaaid om een overschot aan mineralen in de bodem op te vangen en vast te leggen. Agrariërs die op zandgrond maïs hebben verbouwd zijn verplicht om na de oogst een zogenaamd vanggewas in te zaaien. Dat moet in principe gebeuren voor 1 oktober, maar in natte jaren mag het later. De regeling komt te vroeg. Voor agrariërs is het veel praktischer en geeft minder stress als de uiterlijke datum verschuift na 1 november. Het vang gewas moet uitspoeling van stikstof naar de bodem en het grondwater tegen gaan. Winterrogge wordt door de overheid gezien als geschikt, net als bijvoorbeeld wintergerst, Japanse haver, gras, bladrammenas en wintertarwe.

Afrikaantjes ( Tagetes) als bestrijders van aaltjes

Andere groenbemesters

In het agrarisch landschap kom je steeds vaker percelen tegen die ingezaaid zijn met kleurrijke gewassen als gele mosterd, bladrammenas en afrikaantje (beter bekend als tagetes) Vooral de oranje gekleurde afrikaantjes vallen op. Deze hoge soort Afrikaan wordt vaak gezaaid als ontsmetter van de bodem. Tagetes is namelijk een goede bestrijder van aaltjes. Het zorgt ook nog voor een goede bodemstructuur en waterdoorlaatbaarheid. Het is ook bekend dat de plant een goed vanggewas is voor stikstof.

 

Posted in Akkerbouw, Landbouwgewassen in het Reestdal | Tagged , , , | 1 Comment

Update voor verdwenen eikenhakhoutcultuur in Reestdal

Landschap Overijssel gaat in het Reestdal op een aantal locaties het bijna verdwenen eikenhakhout herstellen. Met behulp van vrijwilligers worden in de komende (winter) maanden een paar duizend zomereikjes geplant.

Vergane glorie: eikenhakhout in verval

Het Reestdal is nog niet zo lang bewoond. Pas in de Middeleeuwen zien boeren mogelijkheden om in het kletsnatte beekmoeras een bestaan op te bouwen. Op de hogere dekzandruggen is het namelijk mogelijk een boerderij neer te zetten. Veel ruimte is er niet, de nederzettingen die ontstaan zijn erg klein,  hooguit twee of drie boerderijen. Kleine

Kleine es op dekzandrug

akkertjes (essen) worden net als de boerderij op dekzandruggen aangelegd. De randen van de essen worden beplant met meidoorn, sleedoorn en andere bomen en struiken, als ze maar dicht genoeg zijn om het vee te belemmeren om het gewas ( vaak rogge) kapot te trappen. De boer heeft voor heeft veel zaken hout nodig. Om aan die vraag te voldoen worden eikenbosjes aangelegd, vaak op de minst vruchtbare delen van de bouwlanden. Hij moet wel een jaar of twintig wachten voordat voor het eerst hout kan worden geoogst. Daarna worden de bomen om de tien tot vijftien jaar tot boven de grond afgezet. Als reactie hierop groeien de eiken met meerdere stammen uit. Hieraan kun je nu nog makkelijk een hakhoutbosje herkennen. In het Reestdal zie je behalve restanten van eikenhakhout ook nog plekken met essen- elzen- ,berken- en krentenhakhout.

Geriefhout gehaald uit houtwal of hakhoutbosje

Van brandhout naar olie en gas

Hakhout heeft onderhoud nodig. Dode bomen gaan er uit, voortdurend moeten nieuwe eikjes worden aangeplant. De eikenhakhoutcultuur is voor de boeren een belangrijk onderdeel van hun bedrijfsvoering. Hout voor de kachel, takkenbossen voor in het fornuis, rikkenpalen, hekken, gereedschap, allemaal dankzij de geriefbosjes. De hakhoutcultuur duurt tot halverwege de twintigste eeuw. De economische noodzaak van hakhout (brandhout) valt dan voor een groot deel weg.  Andere brandstoffen doen hun intrede: steenkool, butagas en gasolie. De belangrijkste oorzaak  ligt echter in de bodem van Groningen: aardgas. Vanaf de jaren ’60 gaat Nederland aan het gas. Relatief goedkoop,  we zitten met z’n allen op een enorme bel aardgas. De kachel stoken op brandhout raakt helemaal uit de gratie. Dat we 6o jaar later weer van het gas af moeten voorziet natuurlijk niemand.

Vrijwilligers halen Amerikaanse Vogelkers uit hakhoutperceel Carstenbos

In verval 

Veel geriefbosjes raken dan in verval. Het afzetten van de eiken gebeurt  niet of nauwelijks meer. In de jaren ’90 probeert Landschap Overijssel op een aantal percelen weer eikenhakhout te herstellen. Dat lukt redelijk, het levert mooi brandhout op voor de open haard of houtkachel. Met behulp van vrijwilligers worden er weer eiken afgezet. Er zijn echter percelen waar dat niet meer gebeurt. Daar worden eiken verdrongen door andere soorten, zoals de Amerikaanse Vogelkers of door woekerende braamstruwelen. Veel afgezette eiken blijken ook niet meer goed uit te lopen of worden steeds door reeën kaalgevreten. De droogte van afgelopen jaren maakt eiken kwetsbaar, soms sterven ze na een poosje af. De vraag is dan natuurlijk: laten we het zo of doen we een poging om hier en daar het eikenhakhout in het beekdal terug te krijgen ?  Landschap Overijssel kiest voor herstel. Opmerkelijk is, dat aan de Drentse kant van de Reest Het Drentse Landschap geen eikenhakhoutcultuur meer kent. Al jaren niet. Voormalige eikengeriefbosjes zijn hier uitgegroeid tot gevarieerd loofbos. Ook mooi.

Oud hakhoutperceel in het Vechtdal

Doel van dit project .

Een hakhout-of geriefhoutbosje kent een grote diversiteit aan soorten. Door een goed beheer zal deze variatie ontstaan (hakhout, besdragende en bloeiende struiken, open plekken). Deze variatie zal er voor zorgen dat dieren hierin goede nest- en schuilgelegenheid kunnen vinden, evenals voedsel. Verder zorgt het voor een verbindende structuur in het landschap, waarlangs dieren en planten zich kunnen verplaatsen. Het op een goede manier beheren van een hakhoutperceel draagt bij aan een aantrekkelijk landschap. Door overheersende soorten (Amerikaanse Vogelkers) te verwijderen, ruimte te geven aan aanwezige inheemse bomen en struiken als vuilboom, lijsterbes, hulst, krentenboom e.d. en jonge eiken aan te planten krijgt een hakhoutperceel na verloop van tijd weer het karakter en de soorten die de percelen eeuwen hebben gehad.

Hakhoutperceel waar weer jonge eiken worden geplant.

 

 

 

 

 

 

 

Esranden

Posted in Geen rubriek | Tagged , , | Leave a comment

Wel eens gehoord van huttentut ?

Huttentut klaar voor de oogst op de Onneresch

Een poosje terug liepen we in juli een etappe uit De Loop van de Hunze en passeerden we de Onneresch. Onnen is een Drents dorp en ligt tussen Haren en het Zuidlaardermeer. De es ligt ten zuiden van het dorp en is voor een groot deel (27 ha) in bezit van coöperatie Land van Ons, een burgercollectief dat landbouwgrond aankoopt om daar de biodiversiteit en het landschap weer te herstellen. Wat direct opviel was een uitgebloeid roodbruin gekleurd gewas. Ik had dit nog nooit gezien. Het leek wel wat op vezelvlas, maar toch was het anders. Gelukkig gaf een infopaneeltje het antwoord: het gewas droeg de naam huttentut, een wat komisch aandoende naam. De eerste ontmoeting met deze plant, in combinatie met het mooie verhaal van Land van Ons, maakte me wel nieuwsgierig. Wat is dit voor gewas ?

Oud cultuurgewas

Over veel (oude) cultuurgewassen is best veel informatie te vinden. Wil je meer weten over tarwe, gerst of boekweit, het internet staat bol van wetenswaardigheden. Voor huttentut geldt dat niet. Met een beetje geduld kom je toch wel boeiende informatie tegen. In ieder geval weten we dat huttentut zo’n twee- tot drieduizend jaar geleden al in West-Europa werd verbouwd. In goed bewaard gebleven veenlijken troffen archeologen resten van

De Deense Tollundman had huttentutzaden gegeten

huttentut aan. Een mooi voorbeeld is de vondst in 1950 van de Deense Tollundman. Die werd in zeer goed gebleven staat gevonden bij Silkeborg. Naar alle waarschijnlijkheid overleden rond 350 jaar v. Chr. ( bijna 2400 jaar geleden). In zijn maag werden voedselresten gevonden en geanalyseerd. Wat bleek ? Zijn laatste maaltijd bestond uit soep, gemaakt van groenten en ongeveer 40 verschillende zaden, waaronder gerst, lijnzaad en… huttentut ! Een onderzoek van de Universiteit Groningen over het leven op de terpen en wierden in Noord-Nederland ( periode ijzertijd tot Romeinse tijd) vertelt over akkertjes op terpen waar landbouw mogelijk was. Hierop werden granen, peulvruchten en oliehoudende zaden ( vlas en huttentut) verbouwd. Op de zandgronden werd huttentut verbouwd op raatakkers ( Celtic-fields) Rond het Drentse dorp Orvelte zijn een paar van deze met walletjes ommuurde akkertjes in ere hersteld. Leuk om te zien.

Raatakkertje bij het museumdorp Orvelte

Wat is het nut van huttentut ? Toepassing vroeger en nu

Het gaat vooral om de oliehoudende zaden. Grieken en Romeinen gebruikten de olie uit de zaadjes voor verlichting, maar ook als spijsolie. De gedroogde, dunne, ruwe stengels van de vlashuttentut werden gebruikt voor bezems en als dakbedekking. Er werden ook manden van gevlochten. Je leest ook dat de olie werd gebruikt als smeermiddel. Rond 1930 verdween de belangstelling voor huttentut. Het gewas verdween uit het boerenlandschap. Kool- en raapzaad namen de positie van huttentut in. Het plantje verwilderde, maar verdween nagenoeg uit ons landschap. Inmiddels komt de Camelina Sativa wel weer in de Nederlands natuur voor, waarschijnlijk als gevolg van de toenemende populariteit in de biologische landbouw en heeft het zich verspreid.

Huttentut uitgebloeid in een strook met akkerkruiden, zoals duizendblad

Zoals gezegd is huttentut bezig met een come-back. De teelt op de Onneresch is hier een voorbeeld van. Het aantal hectares met huttentut neemt toe. Een biologische boerderij in het Brabantse Teteringen ziet huttentut als belangrijk onderdeel van kringlooplandbouw. ( een poosje geleden nog een hot item in de politiek, je hoort er niemand meer over…) Nu zijn het niet meer de bezems en de dakbedekkingen als restproduct.  Als de zaden zijn geperst blijft organische massa over. Daar zit nog zo’n 30% eiwit in en is goed te gebruiken als krachtvoer voor koeien  en bodemverbeteraar. Alles draait vooral om de olie.

Huttentutolie wint aan populariteit

Huttentutolie

Na koude persing komt er een lekkere olie uit, waar niks aan toe wordt gevoegd. De olie heeft een prachtige kleur en ruikt ook erg lekker. De smaak is een beetje asperge- of nootachtig met een zachte boterige nasmaak. Anderen spreken over een amandelsmaak. Je kunt de olie op dezelfde manier gebruiken als olijfolie ( vooral in koude gerechten als salades, pesto, marinades en sauzen ). Huttentutolie is rijk aan Omega3-vetzuren en anti-oxidanten. Het wordt ook gebruikt tegen acne, de olie trekt namelijk snel in de huid. De olie is goed te vermarkten, de belangstelling groeit.

De plant

Huttentut wordt ook wel dederzaad, vlasdodder of vlasdotter genoemd. Het kwam als onkruid in vlasakkers voor. De Latijnse benaming is Camelina Sativa. Het is een kruisbloemige, familie van de kool en voelt zich

Huttentut- bloeiwijze en vruchtvorming

op arme of matig voedselrijke gronden goed thuis. Bij de groei neemt de plant erg weinig mineralen op, dus is bemesting niet nodig. Bovendien komen ziekten in het gewas niet of nauwelijks voor. Erg geschikt voor biologische landbouw. De bloei is rijk en geel. De eenjarige plant maakt veel nectar aan en trekt veel (wilde) bijen. Ook vogels profiteren van de huttentut, zaadeters zoals kneu, putter en vink zijn dol op de oliehoudende oranje gekleurde zaden die na de oogst zijn blijven liggen. In gunstige omstandigheden kan het gewas meer dan een meter hoog worden. Huttentut kan in april al worden gezaaid en heeft een groeiperiode van ongeveer 100 dagen.

Een gekke naam

Begin over huttentut en de mensen gaan vaak een beetje lacherig  reageren. Natuurlijk komt dat door de onbekendheid van het gewas, maar de naam doet natuurlijk ook wat komisch aan en de link naar “hottentottentent……..” is gauw gemaakt. Waar komt die naam vandaan? Daar zijn verschillende theorieën over. Zo zou er een relatie bestaan met het oude woord huttegetut, dat klein grut betekent. Maar wat is dan de link met klein ?

De olierijke zaadjes in de vruchtjes zijn er klein

Zijn het de hele kleine zaden ? Waarschijnlijker is dat de naam komt van het Duitse Huttenkraut, wat verwijst naar planten die groeien bij hutten of simpele woningen. Opgemerkt moet worden dat nergens op internet het woord Huttenkraut te vinden is. Nog een leuke theorie: de naam huttentut kan een verbastering zijn van het Middeleeuwse woord huttensate. Dat is een simpele woning. Vlak bij huis ( hut)  werd het gewas voor het winnen van olie verbouwd. Met een beetje etymologische fantasie kom je dan een heel eind…..

Ingezaaide stroken en bloeiende akkerranden op Den Westerhuis

Huttentut in het Reestdal

Sinds twee jaar wordt huttentut gezaaid in het Reestdal. Dat gebeurt op een hooggelegen es op Den Westerhuis, achter de begraafplaats van Oud-Avereest. Samen met Landschap Overijssel zaaien vrijwilligers van natuurwerkgroep de Reest  op deze plek stroken in met oude of onbekende gewassen. Infopaneeltjes vertellen de wandelaars over spelt, zomergerst, boekweit, zomertarwe, winterrogge, haver en dus ook over huttentut. Tussen de granen bloeien allerlei akkerkruiden. Soms zijn de gewassen moeilijk te ontdekken.  Het gaat in dit project niet om de oogst ( in de winter blijven alle gewassen staan) maar om biodiversiteit, educatie en beleving.

Huttentut zaaien op Den Westerhuis

In 2023 kwam het gewas slecht op. Het gortdroge voorjaar deed toen het gewas de das om. In april van dit jaar waren de omstandigheden gunstiger. Huttentut verlangt in de zaaiperiode veel vocht. De regen viel soms met bakken uit de lucht, dat vinden allerlei grassen ook heerlijk. Gevolg:  huttentut verloor de concurrentiestrijd met allerlei andere planten en je moest echt zoeken om het geel bloeiende plantje te vinden. Misschien gaat het volgende jaar weer een stukje beter…..

Posted in Landbouwgewassen in het Reestdal | Tagged , , , , , | Leave a comment

Heide is lastige natuur

Bloeiende struikheide op De Wildenberg /Reestdal

Heide: Lust of last ?

In augustus trekt de massa naar de paars bloeiende heide. De belangstelling is soms zo groot, dat je op sommige plekken in ons land kunt spreken van massatoerisme. Heide zien we als natuur, maar dat is het maar ten dele. Zonder ingrijpen raak je de paarse pracht namelijk kwijt. Heide is voor beheerders lastige natuur. Dit artikel maakt dit duidelijk. 

In Nederland komt niet veel heide meer voor. Slechts 2% van het oppervlak van ons land is nog bedekt met heide. Dat is wel eens anders geweest. Rond 1830 bestond 20% van het Nederlandse landschap uit heide. Na 1900 verdween er steeds meer ‘woeste natuur’. Nu is er nog maar heel weinig van over.

Zonder beheer neemt het bos de heide over

Lastige klus

De paarse vlaktes die we nog hebben moeten we behouden en koesteren. Net als de kleine heideveldjes, je zou ze bijna over het hoofd zien. Dat beschermen is makkelijker gezegd dan gedaan, want heide beheren is een lastige klus. Klaar ben je nooit. Heide mag je nooit met rust laten, in een paar jaar tijd nemen zaailingen van bomen en struiken de macht over en verandert het open landschap in een bos. Dat zou erg jammer zijn, want het ecosysteem van de heide kent een unieke flora en fauna, al staat dat ecosysteem wel onder druk. Vergrassing door neerslag van stikstof bijvoorbeeld is een groot probleem.

Vergrassing van de heide in het Drents/Friese Wold.

Heidebeheer gebeurt vaak grootschalig, met machines die voedselrijke bodemlagen verwijderen (plaggen) , of vennetjes herstellen. Heide wordt ook kort gehouden met een kudde schapen. Het is altijd vechten tegen successie. ( opeenvolging van plantengemeenschappen met bos als eindresultaat.) Een poosje niets doen en je komt jezelf tegen. Heide moet je voortdurend in de gaten houden, de natuur mag je hier slechts een beperkte vrijheid geven. Geef heide een vinger en het systeem pakt je hele hand. Of alle twee !

Heidebeheer met hulp van de schaapskudde met herder

Van bos weer terug naar heide

Natuurbeschermingsorganisaties zijn dol op deze moeilijke natuur. De laatste jaren is op veel plekken een groot aantal hectares bos gekapt. Doel van deze projecten: terugbrengen van het (half) open heidelandschap en het creëren van natuur met een grotere biodiversiteit dan de gekapte jonge en monotone bossen. Het eindstadium van successie

Ook op de Lemelerberg maakt een deel van het bos plaats voor heide

wordt de nek omgedraaid en het proces mag weer helemaal opnieuw beginnen, maar wordt wel in de kiem gesmoord. Bos worden mag niet meer. Het publiek ( wandelen op zondagmiddag) heeft het moeilijk met deze transitie. Waarom al die bomen gekapt ? Een begrijpelijke reactie, maar toch is het goed dat natuurbeschermingsorganisaties hun oren niet laten hangen naar het geklaag op sociale media. De overgang naar een half open landschap met heide, boomgroepen en struweel  brengt veel meer diversiteit aan flora en fauna dan een saai relatief jong dennenbos . Over een paar jaar hoor je niemand meer. Een mooi voorbeeld hiervan vind je op de Sallandse Heuvelrug, waar monotone soortenarme bossen plaats maken voor een gevarieerd heidelandschap. Ga maar eens kijken op De  Lemelerberg/Archemerberg of op Landgoed Beerze. Je kijkt je ogen uit.

Waarom heidebeheer ?

Heide is geen natuurlijk landschap. Natuurlijk in de zin van door de natuur ontstaan zonder invloed van de mens. Het heidelandschap is namelijk een product van menselijk handelen. Hoewel, ook niet helemaal. In de laatste ijstijd werden grote delen van ons land bedekt met een deken van dekzand. Toen de aarde opwarmde raakten de zandrijke vlaktes

Pioniersplanten op het kale dekzand

bedekt met pioniersplanten zoals heide. Later veranderde het landschap en ontstonden er bossen. In de prehistorie ( toen ook al) , werden bossen gekapt omdat er behoefte was aan landbouwgrond. Akkertjes werden aangelegd, maar de grond raakte al gauw uitgeput. Later in de middeleeuwen  werd vee ( vooral schapen) naar de woeste gronden geleid om daar te grazen. Aan het eind van de dag ging de kudde naar de potstal. Daar werden plaggen en organisch afval met de mest vermengd. Voordat het groeiseizoen begon, werd de mest uitgereden en over de akkers gestrooid. Dat gebeurde eeuwen achter elkaar. De akkers, ( ook wel essen genoemd) werden langzaam hoger en kregen een bolle vorm.

Oude schaapskooi Reestdal

Intensieve landbouw

In dit potstalsysteem stond vee ( runderen en schapen) in dienst van de landbouw. Mest was essentieel. Bij het vergroten van de landbouwgronden ( bevolkingsgroei) werd de behoefte aan mest ook groter en werden de schaapskuddes uitgebreid. Elke dag weer gingen de schapen de woeste natuur in om te grazen.

Stuifzand Aekingerzand - houtsnede van Drentse kunstenaar Siemen Dijkstra

Op veel plekken was door begrazing en plaggen de druk op het ecosysteem zo groot, dat de begroeiing verarmde en uiteindelijk verdween. Het (dek)zand werd niet meer door wortels vastgehouden en begon zich bij harde wind te verplaatsen. Stuifzanden ontstonden. Op andere arme en uitgemergelde grond kwam de heide als pionier juist weer terug.

Struweel en boomgroepen zorgen voor gevarieerd heidelandschap

Gevarieerd landschap

Denk nou niet dat het ‘ ledige’ landschap  alleen maar uit heide bestond. Stel, je wordt als wandelaar zo’n tweehonderd jaar terug geflitst in de tijd en je belandt in de woeste gronden van de 19e eeuw. Als natuurliefhebber loop je dan te kwijlen van genot. Naast heide, kom je ook vochtige laagtes tegen, kleine vennetjes en veenmoerasjes, boekweitakkertjes.  struwelen van braam en meidoorn, stuifzanden en bosjes. In de verte lonkt de rand van een beekdal met houtwallen, hooilandjes, boerderijen en schaapkooien. Wat een variatie in het landschap !

Heide werd ontgonnen en omgezet in landbouwgrond en staatsbossen

Kunstmest

Het potstalsysteem heeft heel lang geduurd. Pas aan het eind van de 19e eeuw, als kunstmest de mest uit de potstal overbodig maakt en goedkopere wol uit het buitenland komt, verdwijnen de schaapskuddes. Net als de heide, want die wordt omgezet in landbouwgrond of gebruikt voor de aanleg van bossen. Staatboswachterijen, keurig ingedeeld in vakken. Behalve de heide worden ook aangrenzende prachtige beekdalen ontgonnen. Deze karaktermoord op talloze beken en andere kleine loopjes zou nu half Nederland op de barricades doen belanden. Toen maakte bijna niemand zich er druk over. De tranen springen je in de ogen als je leest wat er toen allemaal weggeschoven is. Er bleven weinig beekdalsystemen ongeschonden. Gelukkig ontsprong de Reest  voor een groot deel deze alles vernietigende dans. Op de website Topotijdreis kun je zien hoe in de afgelopen 200 jaar het landschap veranderde in het aangeharkte land van nu.

Juffer gevangen in de tentakels van de zonnedauw

Je moet veel  moeite doen om de heide in stand te houden.

Was vroeger de heide onderdeel van het agrarisch systeem, nu heeft de paarse pracht een heel andere betekenis. Vereniging Natuurmonumenten bijvoorbeeld beheert in het Nationale Park Dwingelderveld het grootste natte heideterrein van West-Europa en heeft het daar behoorlijk druk mee. Om de heide vitaal te houden wordt heide die aan het vergrassen is machinaal geplagd .Plaggen deden de boeren vroeger ook,  al was dat wel handwerk. Op geplagde grond groeide al snel nieuwe heide. Niks bijzonders, want de bodem zit vol zaden.  Natuurmonumenten ziet na het plaggen van verruigde heide hetzelfde gebeuren. Struik- en dopheide komen terug, samen met een aantal andere soorten zoals klokjesgentiaan, moeraswolfsklauw en zonnedauw.

Bezoekers bij de nieuwe schaapskooi van Ruinen

Waarom zou je heide in stand moeten houden ?

Een logische vraag. In de eerste plaats hoort het heidelandschap bij Nederland, net zoals het veen- en rivierenlandschap. Het was ooit een belangrijke schakel in het boerenbedrijf van de arme zandgronden. Nu een landschap om te koesteren. Verder kent de heide een

Heikikker

bijzondere karakteristieke flora en fauna. Vaak wordt dan direct gedacht aan de adder, maar natuurlijk is er meer. In het steeds voller en drukker wordende Nederland wordt de behoefte aan ontspanning in de groene ruimte steeds sterker. Tijdens de Corona-periode is de Nederlandse natuur door veel mensen herontdekt. Heide is onder wandelaars, fietsers, gezinnen, natuurfotografen e.d. erg populair. “Een toeristische knaller van de eerste orde” (Het Oerboek blz 70/71 – Axel Wiewel). Niet alleen als in augustus de heide paars kleurt, maar als aan het eind van de middag de schaapskudde terug komt bij de schaapskooi wordt massaal genoten van al die thuis komende blatende grazers.  Heide mag dan moeilijke natuur zijn, we willen het kleine beetje aan paarse pracht niet kwijt.

Meer weten over de heide van vroeger ?

Albert Dragt uit Meppel overleed in 2012 op 82 jarige leeftijd was . Hij wist heel erg veel over de geschiedenis van het Reestdal. In dit interview vertelt hij over het belang van heidevelden voor de boeren in vroegere tijden.

Posted in Bescherming | Tagged , , , , , , | 2 Comments