Het Reestdal is niet rijk aan knotwilgen. Ze komen in de beekdalen van Drenthe en Overijssel niet veel voor. Voor knotwilgen en andere geknotte boomsoorten moet je naar Zuid-holland, Utrecht,het land tussen de grote rivieren,de Achterhoek en Zuid-Limburg. Duizenden knotbomen hebben we nog in ons land. Er zijn er nog meer verdwenen. In de bovenloop van het Reestdal,ten noorden van Dedemsvaart ligt een gebiedje met de naam Het Krok. Het grenst aan De Mulderij en ligt tegenover de begraafplaats. Baron van Dedem “kijkt “ hier vanuit zijn laatste rustplaats zo het Reestdal in. Landschap Overijssel bezit op deze locatie langs de Reest natte hooilanden. Ongeveer 100 knotwilgen sieren hier het beekdallandschap. Om de twee,drie jaar worden ze genot door vrijwilligers van natuurwerkgroep de Reest. Knotbomen zijn een verrijking van het landschap.
Knotten
Knotbomen zijn half natuurlijk. Mensenwerk heeft ze gevormd. Het zijn bomen met een opgaande stam van gemiddeld zo’n twee meter hoog. De takken die op de stam groeien worden regelmatig weggezaagd. Hierdoor ontstaat een vergroeiing van de stam:de knot. Het hout wordt gezaagd, maar je kunt beter spreken van geoogst. Vroeger werd het hout voor allerlei doeleinden gebruikt. Er werden bezems van gemaakt,of gereedschapstelen. De takkenbossen verdwenen in de oven. Eenjarige twijgen bleken erg geschikt voor het vlechten van manden. Knotten doen we eeuwen in ons land. Er zij bronnen,die aantonen dan het in het begin van onze jaartelling al gebeurde.
Soorten
Het zijn niet alleen wilgen die je kunt knotten. Ook els. es, populier en eik zijn geschikt als knotboom. Knotbomen zijn populair. Waarschijnlijk komt dat omdat ze in een vlak en open landschap erg opvallen en daardoor het landschap meer diepte geven. De relatie tussen de knotboom en de mens is hecht. De boom dankt er zijn vorm aan en eeuwenlang hebben knotbomen boeren voorzien van geriefhout. De grillige vorm die oude knotbomen krijgen trekt veel belangstelling. De holtes in de boom, de ruwe schors en talloze knobbels op de knot geven de boom een wat mysterieuze aanblik. Een oude verweerde knotboom is een natuurreservaatje op zich!
Verdwenen
In het Nederland van de jaren ’60 verdwenen duizenden knotbomen uit het landschap. Ons land maakte in die tijd een enorme economische groei door. De landbouw werd steeds grootschaliger, grote ruilverkavelingen maakten korte metten met het onrendabele kleinschalige cultuurlandschap. Kleine slootjes, plasjes, kronkelende beekjes, poelen,oude dijkjes,enz verdwenen en er kwam een strak en zakelijk landschap voor weer terug. Knotbomen waren niet meer rendabel. Ze werden niet meer onderhouden of aangeplant. Weinig mensen die daar een probleem van maakten. Bijna iedereen had de blik op economische ontwikkeling,welvaart en vergroting van de luxe. Nederland had het nog nooit zo goed gehad en er leek geen einde aan de groei. Toen de massa ontwaakte uit de roes van hebzucht en landhonger bleek het voor veel landschappen te laat. De meeste beekdalen waren heringericht, de beek was gekanaliseerd,de grondwaterstand drastisch verlaagd,stuwen werden aangelegd, talloze houtwallen,houtsingels en bosjes verdwenen. Zo verdwenen ook duizenden knotbomen uit het boerenlandschap. In de jaren ’70 kwam langzaam het besef, dat er veel verloren is gegaan en dat er nog moest worden gered wat er nog te redden was. Natuurbeschermingsorganisaties zagen hun ledenaantal explosief groeien, nieuwe organisaties werden opgericht. De natuurwerkgroep de Reest bijvoorbeeld werd opgericht in 1972. De aandacht voor het oude cultuurlandschap kwam weer terug. Op veel plaatsen werden “knotgroepen” opgericht. Knotbomen, die jaren achtereen niet waren geknot werden weer onderhouden, jonge bomen werden geplant. Bij ruilverkavelingen wordt natuurverlies nu vaak gecompenseerd en worden essen,elzen en wilgen weer geplant. Honderden vrijwilligers knotten in de periode van november tot maart met veel plezier en enthousiasme elk jaar weer duizenden bomen. Niet zozeer voor de opbrengst, meer nog voor het in stand houden van een echt Hollands cultuurlandschap.