Het landschap in een beekdal is ontstaan door de wisselwerking van mens en natuur. Het is de natuur die ooit de weg van een meanderende stroom bepaalde, het zijn de mensen die de omgeving van een beek hebben ingericht. Een beekdal is een cultuurlandschap,maar niet alle landschapselementen zijn van mensenhand. In het boek “leestekens van het landschap” (uitgave landschapsbeheer Nederland) staat een grote hoeveelheid landschapselementen beschreven. Dit boek staat aan de basis van de volgende alfabetische lijst met landschapselementen:
Bakhuisje
Bij een aantal monumentale boerderijen in het Reestdal staan ze nog:afzonderlijke gebouwtjes,waarin de boerin brood bakte. Het huisje had een dak van dakpannen,want een rieten dak was veel te vuurgevaarlijk. De hele boerderij zou er aan kunnen gaan!
Beek
Een kleine tot middelgrote min of meer natuurlijke stroom. Niet veel beken in ons land hebben nog een natuurlijke stroom. Ze zijn vaak gekanaliseerd of het brongebied bestaat niet meer. In Twente is de Mosbeek een voorbeeld van een beekje dat nog redelijk in tact is gebleven. En het beekdal van de Drentse Aa natuurlijk, daar kabbelen nog veel beekjes noordwaarts. Het brongebied van de Reest bestaat ook niet meer. De waterstand wordt ook door het waterschap geregeld. Zo natuurlijk zijn de beken in ons land niet meer.
Berm
Een strook grond aan weerszijden van een weg. Vroeger was de flora in de bermen veel mooier en veelzijdiger dan nu. Toen werden de bermen door de boeren een paar keer per jaar gemaaid. Het maaisel werd afgevoerd, want dat konden ze goed gebruiken. Zo werden de bermen steeds schraler (=voedselarmer) en dat was gun stig voor heel veel plantensoorten. Tegenwoordig worden bermen door gemeentes of provincies beheerd. Het maaisel wordt vaak gehakseld en blijft in de berm achter. Hierdoor wordt de berm voedselrijker en verdwijnen heel veel plantensoorten. Door strooizout worden bermen ook rijker aan meststoffen. De laatste jaren zien we een toenemende interesse in ecologisch maaibeheer.
Boomgaard
Een omsloten stuk grond achter of naast de boerderij waarop vruchtbomen geteeld werden. Reestdalboerderijen hadden vaak een boomgaard,die ook wel werd gebruikt als kalverweide. In de boomgaard werden vaak appelbomen geplant,maar er was ook klein fruit, zoals aalbes en kruisbes.
Broeihoop
Een bult organisch materiaal met als doel een plek te maken waar amfibieën,reptielen en kleine zoogdieren kunnen schuilen,overwinteren of voortplanten. Toen de mestbulten bij de boerderijen verdwenen was dit funest voor de ringslang. Die legt eieren in de bult en laat ze door de broeiwarmte uitbroeden. Gelukkig zie je hier en daar weer mest-en composthopen wwar dieren van kunnen profiteren. Vrijwilligers leggen in natuurgebieden wel broeihopen aan van maaisel,bladeren of materiaal uit sloten en veenputten.
Een landhuis met bijgebouwen en een park of tuin. In de negentiende eeuw werden in de regio veel buitenplaatsen gesticht. Op de plaats van het klooster Dickninge bijvoorbeeld liet de familie de Vos van Steenwijk het huidige landhuis bouwen.(1813)
De buitenplaatsen in het Reestdal liggen allemaal in het benedenstroomse gebied tussen De Wijk en Meppel. Voorwijk,Dickninge en De Havixhorst zijn er voorbeelden van.
Zeer kenmerkend voor de flanken van het Reestdal, vooral in de middenloop. Het zijn zandbultjes, die in de laatste ijstijd zijn ontstaan door koude poolwinden. Het landschap was toen nauwelijks begroeid. Door de straffe wind kon zand makkelijk verstuiven. Waar het zand werd weggeblazen ontstonden laagtes, waar het terecht kwam vormden zich zandruggen of kopjes. Ze worden ook wel zandopduikingen genoemd. De zandruggen lopen vaak parallel aan beken. In de middeleeuwen gingen de boeren in het Reestdal op deze zandkoppen wonen. Zo ontstonden kleine esgehuchten. Op de zandruggen werden de essen (akkers) aangelegd. Deze akkers werden in de loop der eeuwen nog iets hoger door het opbrengen van mest en ander organisch materiaal uit de potstallen.
Drift (schapendrift)
Toen de boeren nog schapen hadden werd de kudde elke dag naar de heide gedreven. De vaak brede weg waar de kudde langs liep werd Drift genoemd. Schapen werden gehouden voor de productie van mest. Overdag liepen de schapen op de heide, ‘s nachts bleven ze in de potstal. (schaapskooi) De boerderijen lagen soms op een behoorlijke afstand van de heide. Een schapendrift was vaak een breed zandpad begrensd door heggen, houtwallen en/of sloten. De schapen moesten wel op het goede pad blijven! De kans dat een dwalende kudde landbouwgewassen of jonge aanplant opvrat moest worden voorkomen.
Eikengaard
Naast de boerderij werd vroeger een aantal rijen eiken geplant. Deze eikengaard was een bouwverzekering voor de toekomst. Als de boerderij werd uitgebreid leverden de eiken naast de boerderij hout voor de gebinten. De boer die de eiken plantte wist dat hij deze bomen nooit zou oogsten.”Boompje groot, plantertje dood”. Maar zijn achterkleinzoon of daar de zoon van misschien wel. Regeren is dus vooruit zien. Een mooi voorbeeld van toekomstvisie. Bepaald geen kortetermijn denken! In het rijkere deel van het Reestdal, de benedenloop tussen Bloemberg en Meppel zijn naast grote boerderijen nog mooie eikengaarden te zien. Een van de mooiste is de eikengaard van boerderij ‘t Ende aan de Stapelerweg. Hoewel niet alle eiken er erg florissant uit zien is dit stukje cultuurhistorie nog mooi om te zien.
Oud bouwland, dat in gebruik is bij verschillende boeren. In Drenthe kwamen veel grote essen voor die door de boeren in de omgeving werden gebruikt voor het verbouwen van allerlei gewassen. In het Reestdal zijn de essen veel kleiner, liggen ze nogal verspreid en werden ze gebruikt door slechts een of twee boerenfamilies. De akkertjes werden eenmansessen of bouwkampen genoemd.
De aanleg van essen begon al in de 9e en 10e eeuw en had te maken met de toenemende vraag naar graan. Vaak was de es omgeven door een eswal, een houtwal die vee en wild tegen moest houden. In het Reestdal vallen essen op door hun hogere ligging. Veel zijn eigendom van het Drents Landschap of Landschap Overijssel. Er wordt vaak rogge op verbouwd, of de es ligt braak en wordt ingezaaid met vlindervriendelijke flora, die dan tevens dient als groenbemester. Essen hebben vaak een wat bolle vorm. Dit komt door het ophogen van de es met mest uit de potstal.
Geriefhoutbosje
Een bosje dat door boeren werd aangeplant om er hout uit te halen voor eigen gebruik (gerief). Het zijn vaak kleine bosjes van een paar honderd vierkante meter. Soms liggen ze wat geisoleerd in het landschap. Ze werden vaak aangeplant op plekken die voor de boer niet zo interessant waren, zo kon slechte of te droge grond nuttig worden gebruikt in de agrarische bedrijfsvoering. Het hout werd gebruikt voor de bakoven, gereedschap, afrasteringspaaltjes,hekken,enz. Essenhout was erg geschikt voor gereedschap,berkentwijgen voor het maken van bezems en wilgenhout brandde lekker in de kachel. In het Reestdal zijn veel van deze bosjes verdwenen, maar gelukkig niet allemaal. De beide provinciale landschappen beheren er een aantal.
Hakhoutbosje
Het verschil met een geriefhoutbosje is in het Reestdal niet zo groot. Hakhout wordt geoogst voor de kachel. De bomen worden dicht bij de grond afgezet om de stronken te laten uitlopen. Na een paar jaar kan er weer geoogst worden. De stobben kunnen heel oud worden. Uit hakhoutbosjes wordt ook ander geriefhout gehaald. Boomsoorten die veel in hakhoutbosjes werden aangetroffen zijn eik,es,wilg,berk en els. Vroeger werd de schors van de eik gebruikt voor het looien van leer.
Heide
Open terrein op voedselarme grond en begroeid met een typisch heidevegetatie als struikheid en dopheide. Heidevelden kwamen in het begin van de 20ste eeuw nog veel voor aan de flanken van veel Drentse beekdalen. In de Grote Historische topografische Atlas van Drenthe zijn kaarten van rond 1905 te zien waarop het Nolderveld ten noorden van het Reestdal nog een groot onafzienbaar heideveld is. Het huidige Westerhuizingerveld is ook een en al grote stille heide. Daar is nu allemaal niets meer van over. Heide onstond al in de prehistorie door het branden van bossen en beweiding. De bodem werd uitgeput en er kwam een open landschap met heide,grassen en struikgewas. Deze vlaktes werden door de boeren gebruikt om er runderen en schapen te weiden en om plaggen te steken. De kuddes die de heide bezochten maakten het landschap nog eentoniger. Waar de heide erg intensief werd gebruikt ontstonden stuifzanden. In de loop van de 19de en 20ste eeuw verloor de heide haar economische functie. Door de komst van de kunstmest werd de schapenmest overbodig en verdwenen veel schaapskuddes. Veel heide werd omgezet in cutuurland of beplant met naaldhout. Daar zijn de oersaaie boswachterijen met hun monoculturen van dennen nog een erfenis van. De heide die aan de aandacht van boeren of projectontwikkelaars ontsprong veranderde op een natuurlijke manier in bos. Nabij het Reestdal zijn nog heiderestanten te vinden op het Katingerveld,in de Haardennen en in het Carstenbos bij IJhorst. Het mooist bewaard gebleven heideveld is De Wildenberg, dat beheerd wordt door Het Drents Landschap.