De eerste boeren zijn er lang geleden al mee begonnen: het trekken van lijnen door het landschap. Het resultaat: duizenden kilometers houtwallen,houtsingels, heggen, bomenrijen en andere stroken met beplanting. Vroeger waren dit allemaal belangrijke onderdelen van de agrarische bedrijfsvoering. Aangelegd als erfafscheiding en veekering. Het vee mocht de akkers niet op. Het wild ook niet. Boeren plantten bomen en struiken op steile randen langs de essen. Die randen waren ontstaan door regelmatige ophoging van de akkers met plaggenmest uit de potstal. De bomen en struiken leverden hout. Hout voor gereedschap, het stoken van de kachel, de oven en natuurlijk voor de bouw van huizen en stallen.
Grote biodiversiteit
Om de 15 jaar werd een houtwal afgezet. Anders gezegd, de bomen en struiken werden tot iets boven de grond afgezaagd. Oudere bomen bleven vaak staan. Daarna mocht alles weer uitlopen. Zo ontstonden langgerekte percelen met een afwisseling van grote bomen en een
dichte ondergroei. In dit gevarieerde biotoop voelden erg veel dieren en planten zich thuis. Een houtwal had zonnige en schaduwrijke plekken, een dichte en een open ondergroei, het was een paradijs voor insecten, amfibieën, reptielen en kleine zoogdieren. Op de bodem bloeiden de bosandoorn, de maagdenpalm en in de wal woekerde de kamperfoelie. Vogels vonden er voedsel en nestgelegenheid. Grotere zoogdieren als vos, ree en das gebruikten de lange groene linten in het landschap als verbindingsweg.
Verandering
In de tweede helft van de 20ste eeuw veranderde het boerenbedrijf en pasten de houtwallen en houtsingels niet goed meer in de landbouwmethoden. Het landschap raakte hierdoor steeds meer uitgekleed, want veel beplantingen werden gerooid of gingen verloren door achterstallig onderhoud. Ook in het Reestdal verdwenen honderden meters houtwallen. Vanaf 1980 kwam de kentering. Men ging eindelijk inzien dat deze landschapselementen belangrijke cultuurhistorische en ecologische waarden hebben. Ook werd onderkend, dat ze van betekenis zijn als leefgebied en verbindingsweg voor plant en dier. Nu zijn houtwallen vaak beschermd element en worden ze door natuurbeschermingsorganisaties aangekocht en onderhouden. Op plaatsen waar ze vroeger hebben gestaan worden ze ook wel weer aangeplant.
Kenmerken houtwal
Houtwallen werden gemaakt door een greppel te graven op de plaatsen waar een afscheiding nodig was. De vrijkomende grond vormde dan een wal langs de greppel. Na het graafwerk werd de wal beplant met bomen en struiken uit de omgeving. Het belangrijkste doel was bijna altijd het afschermen van weilanden en akkers tegen ongewenste toegang van schapen, ander vee en wild. Langs de essen werden deze houtwallen ook wel “wildwallen”genoemd.
Kenmerk houtsingel
Houtsingels hebben geen opgeworpen wal. Vaak gaat het hier om smalle elzensingels geplant langs evenwijdig lopende sloten die overtollig water moesten afvoeren. Hierdoor ontstond een patroon van langgerekte en smalle kavels begrensd door sloten met elzensingels langs de kant. Net als houtwallen waren singels samen met een sloot nodig om vee te keren en leverden ze hout. Elzen hebben na het afzetten een sterke hergroei en de bomen leveren goed brandhout. Elzensingels worden vaak op de natte en laaggelegen zandgronden aangetroffen.
Heggen
Heggen werden vroeger aangelegd om de gewassen te beschermen tegen vertrapping door het vee of tegen vraat door het wild. Ook waren het veekeringen net als de houtwallen en houtsingels. Heggen werden in het landschap soms gebruikt als erfafscheiding. In heggen konden vooral de struiken van de bosranden goed gedijen. Deze soorten hebben vaak doornen en zijn daardoor moeilijk doordringbaar. Voorbeelden zijn sleedoorn, meidoorn en wilde rozen. De meidoorn is een struik die snel groeit en erg geschikt is voor het vormen van een haag. De struik kan goed worden gesnoeid, is dicht en ondoordringbaar vanwege zijn doornen. Op meerdere plaatsen in het Reestdal zijn deze meidoornhagen nog te zien.
Landschapselementen
Houtwallen, singels en heggen worden landschapselementen genoemd. voor de planten- en dierenwereld zijn ze van groot ecologisch belang. Ze leveren voedsel, nestgelegenheid en dekking. Kwetsbare dieren als de das hebben het kleinschalige landschap hard nodig om te kunnen overleven. Er zijn dieren, zoals bepaalde muizensoorten, die hun hele leven in en rondom een houtwal doorbrengen. Maar behalve als leefgebied kunnen lijnvormige landschapselementen nog een belangrijke taak vervullen. Ze kunnen dienen als verbindingswegen. Dieren gebruiken ze voor hun dagelijkse voedseltrek en maken er dankbaar gebruik van als ze op zoek zijn naar een nieuw leefgebied. Deze verbindingswegen ook wel ecologische infrastructuur genoemd.