Wat de panda voor het Wereld Natuur Fonds is, is in feite de das voor het Reestdal. Niet voor niets staat de dassenpoot in het logo van Landschap Overijssel en heeft de stichting duizenden euro’s geïnvesteerd in een prachtige dassenexpositie in De Wheem. De das is meer dan een schattig diertje met een hoge aaibaarheidsfactor of knuffelgehalte. Het is ook een indicator voor een bepaald leefgebied. Zoals de zeehond de zwakheden van het ecosyteem in de Waddenzee blootlegt, zo geeft het wel en wee van een dassenpopulatie een aanwijzing over de natuurlijke kwaliteiten van het landschap. Anders gezegd, gaat het de das goed, dan gaat het met de natuurwaarden van dat gebied ook goed. In het Reestdal komt een levensvatbare populatie van naar schatting 30 tot 40 dassen voor.
Wat weet u van de das ? Hieronder staat een aantal wetenswaardigheden van de grootste marter van ons land.
- de das is het grootste roofdier van ons land, het weegt tussen de 12 en 15 kg. Het is een schuw nachtdier geworden. Vroeger was het een dagdier, dat blijkt wel uit zijn vacht, die is namelijk van boven licht en van onderen donker in plaats van andersom.
- De voorpoten van het dier zijn erg gespierd. Een gravende das is door een sterke man niet bij te houden.
- Het gehoor en de reuk is bij dassen erg goed ontwikkeld, zien doen ze slecht.
- Dassen verschonen hun burcht een paar keer per jaar. Het zijn erg schone dieren. Er wordt veel gekrabd en gevlooid. Behoeftes worden buiten de burcht gedaan in kleine kuiltjes, ook wel latrines genoemd.
- Op zoek naar voedsel maakt de das veel gebruik van heggen en houtwallen. Deze geven veiligheid en voedsel. Dassen gebruiken vaste paden. Ze zoeken voedsel op de reuk. Op de bodem vind je dit terug als kogelronde gaatjes, die ze al zoekend met hun snuit hebben gemaakt.
- Het voedsel bestaat vooral uit regenwormen. De das is sloom, het is een opportunist, hij merkt wel wat op zijn weg komt: muizen, mollen, emelten, engerlingen, egeltjes die hij als het ware van binnenuit pelt, mais, slakken, rijpe bessen, enz. Om aan emelten te komen gaat het hele grasland om. Meer schade richt hij meestal niet aan.
- Elke dassenfamilie heeft een eigen specifieke geur. Ze smeren die geur ook over elkaar heen. Een indringer wordt geroken en geweerd.
- Een wijfje werpt gemiddeld drie jongen. Dit gebeurt in de periode van januari tot maart. Dassen kennen net als reewild de sluimerende vrucht. Na de paring gaat de bevruchte eicel in rust en ontwikkelt zich pas veel later in snel tempo tot een embryo.
Bij veel verstoring en voedseltekort komen spontane abortussen voor.
- Rond 1900 waren er in Nederland ongeveer 12000 dassen. Er was een aaneengesloten
dassengebied in oostelijk en zuidelijk Nederland. Daarna werd er veel op de das gejaagd. Er werden dassen gebruikt voor hondengevechten, ze werden gegeten en er was veel belangstelling voor dassenvet, dat een geneesmiddel tegen stoflongen en reuma zou zijn. Bij de komst van de jachtwet werd de das beschermd, na 1960 werd ook geen afschotvergunning meer verleend.
- Er kwam een nieuwe vijand: de auto ! Veel slachtoffers vielen in het verkeer door
uitbreiding van het wegennet. Het landschap verloor steeds meer van zijn natuurwaarden en er kwamen meer woningen en industriegebieden. In 1960 was het grote
dassengebied versnipperd. Nog maar 1200 dassen konden worden geteld. Uitwisseling tussen groepen was bijna niet meer mogelijk.
- Er worden maatregelen genomen: er komen steeds meer dassentunnels en dassenrasters.
- In Nederland wordt, ondanks alle maatregelen, jaarlijks 20% van de dassenpopulatie doodgereden. Dit gebeurt de laatste tijd steeds vaker op B-wegen, waar geen tunnels zijn aangelegd. Deze wegen worden gebruikt als sluiproutes of gekozen om alcoholcontroles te ontwijken. Er wordt vaak hard op gereden, met alle gevolgen van dien.
- Das en Boom heeft op meerdere plaatsen jonge dassen uitgezet, altijd bij een oude en lege burcht. Dit gebeurde o.a. in Gaasterland, bij Wijster en op landgoed Eerde bij Ommen in 1985. Dit project werd overigens een mislukking. Van de 13 uitgezette dassen werden er 12 doodgereden.
- Op dit moment telt Nederland ongeveer 4000 dassen. Ieder jaar worden er 800(!) doodgereden. De verspreidingsgebieden zijn wat groter geworden. De Reestdalpopulatie is een stabiele populatie van naar schatting 30 tot 40 exemplaren.
Boswachter Andre Donker op zoek naar sporen van de das.
http://www.youtube.com/user/natuurmonumenten?v=4WVPCzIEQIQ&feature=pyv&ad=8087011568&kw=das
De dassen van het Reestdal
Toe- en afnames van dassen aan de Overijsselse kant van het Reestdal meerdere jaren gevolgd.
Mark Zekhuis, werkzaam bij Landschap Overijssel, schreef in 2007 een mooi artikel over de das voor het blad Natuurlijk Overijssel, kwartaalblad van deze natuurbeschermingsorganisatie.
Algemeen
De das is Nederlands grootste marterachtige. Met zijn zwart-witte snuit is hij goed herkenbaar. Als hem niets geks overkomt, kan hij wel negentien jaar worden. In Nederland ligt de gemiddelde leeftijd onder de vijf jaar. Een dassenfamilie woont in een groot holenstelsel onder de grond. Dit hol noemen we burcht en bestaat uit tien tot soms wel dertig pijpen. Dassen graven verschillende burchten. Normaal gesproken zitten ze in hun grote hoofdburcht. Als hier jongen worden geboren, wordt dit een kraamburcht genoemd. Dassen hebben in hun territorium (leefgebied) ook enkele bijburchten. Dit zijn holen die incidenteel worden betrokken bijvoorbeeld als deze dit dicht bij een tijdelijke voedselbron ligt, de hoofdburcht tijdelijk niet aantrekkelijk is of als er gevaar dreigt. Daarnaast hebben ze nog zogenaamde vluchtpijpen waarin ze zich in geval van acuut gevaar kunnen verstoppen. Van alle belopen burchten dient slechts een derde als hoofdburcht. In Nederland zitten gemiddeld 3,2 dassen op zo’n hoofdburcht. De grote van die groep is afhankelijk van de voedselsituatie in hun leefgebied. In Engeland zijn bijvoorbeeld burchten bekend waar meer dan twintig dassen in wonen! Dassen zijn zeer sociale dieren, maar dulden geen onbekende dassen of buren in hun leefgebied. Hun territorium wordt afgebakend door mestputjes die ze vooral; op belangrijke punten aan de rand van hun leefgebied maken. ‘s Nachts verlaten ze hun burcht en gaan op zoek naar voedsel. Het dassenmenu is zeer veelzijdig; fruit, paddestoelen, noten, bessen, nesten met jonge muizen, maïs, insectenlarven. Maar het lekkerste vinden ze regenwormen, dit wel 70 tot wel 90% van hun menu.
Nederland
Dassen komen voornamelijk in de zuidoostelijke helft van ons land voor. Hier zijn hoge en droge zandgrond waar ze hun burcht kunnen graven en natte weilanden voor hun dagelijkse portie regenwormen. Naar schatting kwamen rond 1960 nog 2.200 dassen voor in Nederland. In 1980 is dat veel minder en schat men dat er nog 1.400 rondscharrelen. In Overijssel komt de das dan alleen nog voor in het Reestdal. Belangrijke oorzaak van die afname is het verkeer. Jaarlijks worden iets van 600 dassen doodgereden in het verkeer. Dat is ongeveer de helft van de jaarlijkse aanwas! Op veel plekken zijn nu dassentunnels en wildgeleidende rasters aangelegd om de dieren van de weg af te houden. Dit heeft geholpen. Het gaat nu goed met de das in Nederland en Overijssel. Deze toename is deels te danken aan Vereniging Das & Boom. Zij schatten het aantal dassen in 2006 op 4.500 exemplaren. Door dit succes kunnen zij nu hun aandacht verbreden en zich sterk maken voor behoud van ons cultuur Landschap.
Overijssel
Overijssel heeft voor dassen een aantrekkelijk landschap. Na het dieptepunt rond de jaren tachtig, zien we hier ook een snelle groei. In onderstaande overzichtje staat per tijdseenheid het aantal bezette kilometerhokken (1 x 1 Km.). Dus niet het aantal burchten maar alleen de aanwezigheid van de das in een kilometerhok is voldoende.
Ontwikkeling van de dassen in Overijssel van 1960 t/m 2000 | ||||||
Jaar | 1960 | 1970 | 1980 | 1990 | 1995 | 2000 |
Km hokken | 13 | 10 | 9 | 13 | 18 | 32 |
De grootste groei vindt plaats in het Vechtdal, sinds 1995 een toename van 300%. In Twente gaat de herbezetting nog steeds erg moeizaam. Deels is dat te wijten aan de jacht, omdat in Duitsland nog steeds op de das gejaagd mag worden. Het leefgebied in Overijssel is nog sterk onderbezet in vergelijking met de rest van Nederland. Overijssel biedt een grote oppervlakte aan geschikt leefgebied, maar hiervan is nog maar 41% ook daadwerkelijk bezet.
Reestdal
De noordelijke grens van Overijssel wordt gevormd door het riviertje de Reest. De gronden die hierop afwateren maken deel uit van het Reestdal. Landschap Overijssel is eigenaar van veel gronden aan de Overijsselse kant.
Dassen van Boswachterij Staphorst
In 1959 zijn twee vrouwtjes dassen bijgezet op een burcht die nog bewoond werd door een mannetje. In de gehele wijde omgeving kwamen geen dassen meer voor. Pas in 1965 werd vastgesteld dat er jongen op deze burcht waren geboren. In 1972 zijn het al drie hoofdburchten waarvan er twee kraamburchten zijn, dus ook jongen geboren worden. De jaren daarna ligt het gemiddelde aantal burchten tussen de vier en vijf. In de Boswachterij wordt in 1979 het hoogste aantal bewoonde hoofdburchten vastgesteld, namelijk op zeven. In 2003 zijn er nog drie bewoonde hoofdburchten. Opvallend is dat sinds 2001 nog maar zeer incidenteel jonge dassen worden geboren in de boswachterij. Hans Vink (van Staatsbosbeheer) concludeert dat hier sinds het eind van de jaren negentig een afname is in het aantal bewoonde dassenburchten. Ook het aantal nakomelingen lijkt af te nemen. Als mogelijke oorzaak noemt hij de afname van bemeste weilanden (regenwormen!) binnen een straal van 500 meter van de dassenburcht. Regenwormen vormen het stapelvoedsel voor de das en zijn vooral in het voorjaar van essentieel belang voor de dassenfamilie met zogende jongen. Verder blijken dassenburchten , die gelegen zijn in kleine bosjes, geheel omringd door agrarisch gebied, zoals in het Reestdal veel voorkomt, mits rustig gelegen, vaak beter te floreren, dan burchten gelegen in grotere boscomplexen. De burchten liggen hier dan vaak weer vrij dicht aan de rand van het bos en de das , die liefst tegen de wind in gaat foerageren, wordt hier meestal vrijwel gedwongen om een richting uit te gaan naar het aangrenzende foerageergebied,
Faunavoorzieningen
In de loop van de jaren zijn veel dassen tijdens hun nachtelijke voedseltochten doodgereden. Dassen zien en horen slecht, maar ruiken prima. Een goed ontwikkeld zintuig dat niet bruikbaar is voor aanstormende auto’s. Volgens Das & Boom zijn in de periode tussen 1995 en 2005 minimaal 31 verkeerslachtoffers geregistreerd in het Reestdal. Bedenk wel, dat een groot deel niet wordt aangegeven of wordt gevonden. Op plekken waar geregeld slachtoffers vallen, zijn op initiatief van o.a. Provincie Overijssel, in samenwerking met Landschap Overijssel, Staatsbosbeheer, Gemeente Staphorst, Gemeente Hardenberg en soms Rijkswaterstaat al veel voorzieningen getroffen om op te lossen. Tussen 1997 en 2002 zijn naar schatting 16 dassentunnels aangelegd en 8,5 kilometer wildgeleidende rasters geplaatst. Deze plaatselijke maatregelen hebben niet alleen voor de das succes, maar ook voor andere dieren die zo de weg ongehinderd kunnen passeren. De dassenpopulatie groeide in de loop van de jaren en door uitbreiding van het aantal burchten ontstonden soms weer nieuwe knelpunten bij wegen. Deze werden ook weer aangepakt.
Veranderingen in het Reestdal
Sinds 1999 worden door vrijwilligers minimaal twee keer per jaar alle bekende dassenburchten die binnen de invloedsfeer van Landschap Overijssel liggen, bezocht en gecontroleerd. In het overzicht van een deel van deze gegevens, zijn alle bewoonde hoofdburchten per jaar geregistreerd. Ook is vastgelegd op welke van de hoofdburchten ook jongen zijn geboren, dus een kraamburcht is geweest. In 1999 hadden we daar nog niet specifiek opgelet, dus ontbreekt dat aantal. Sinds de start van de monitoring, ligt aan de westkant van het onderzoeksgebied een grote hoofdburcht die ook geregeld kraamburcht zal zijn. Helaas bevindt deze burcht zich bij iemand op het erf zodat het niet mogelijk was om deze jaarlijks te bezoeken en is daarom hier verder buiten beschouwing gelaten. In 2001, 2003, 2005 en 2006 werd vastgesteld dat op één kraamburcht ook een vos met haar jongen aanwezig was. Op zich hoeft dat elkaar niet te bijten, maar je ziet wel vaak dat de propere das precies aan de andere kant van de burcht gaat zitten dan de sloddervos.
Bewoonde dassenburchten van 1999 t/m 2006 in het Overijsselse deel van het Reestdal
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Hoofdburchten | 4 | 4 | 5 | 6 | 6 | 6 | 6 | 6 |
Kraamburchten | ? | 4 | 4 | 6 | 4 | 4 | 4 | 1 |
Uit het kleine overzicht zien we dat na 2000 dat er twee hoofdburchten bij zijn gekomen. Die uitbreiding is met name aan de rand van het bestaande dassengebied. Het lijkt erop dat er in het huidige leefgebied, dus tussen de hoofdburchten geen plek is meer voor nieuwe families die zich daar vestigen. De gemiddelde afstand tussen de zes hoofdburchten is ongeveer 2,5 kilometer, waarbij de kortste afstand 1,3 kilometer is. Het voedselgebied tussen de families van de hoofdburchten sluit naar alle waarschijnlijkheid overal op elkaar aan.
Tot 2002 zien we dat er bijna jaarlijks op elke hoofdburcht ook voortplanting is. Dit neemt daarna af. In 2006 kan met zekerheid op één burcht jongen worden vastgesteld, echter door het droge zand was het dat jaar moeilijk prenten van jonge dassen te vinden. Het kunnen er dus meer zijn geweest. Dit algemene beeld komt overeen met de groei en afname van de dassen uit boswachterij Staphorst. Samengevat zou je kunnen zeggen dat het leefgebied van de das in het Reestdal zich heeft uitgebreid, maar de voortplanting is afgenomen. Dat laatste kan verschillende oorzaken hebben. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat door de dassentunnels minder dassen omkomen en dus langer leven. Er is daardoor minder voedsel voor nog meer dassen waardoor de voortplanting afneemt. Andere mogelijkheid is dat voedselgebied rond de hoofdburcht in kwaliteit is afgenomen. Helaas is het te arbeidsintensief om per burcht jaarlijks het aantal dassen te tellen om bovengenoemde oorzaken verder te onderzoeken.
Verandering leefgebied
Zoals in de inleiding is verteld bestaat het voedsel van de das voornamelijk uit regenwormen. Deze worden met name gevangen op natte en voedselrijke weilanden. Juist die flink bemeste weilanden hebben de hoogste dichtheid aan regenwormen en emelten (larven van langpootmuggen). Het vee zorgt voor een korte vegetatie zodat de das de wormen makkelijk kan pakken en af en toe nog een koeienvla kan omdraaien om de wormen en mestkevers die daaronder zitten te pakken. Een andere belangrijke voedselbron is maïs. Met name in de zomer kunnen ze zich hier nog wel eens aan vergrijpen, maar dit is maar ten hoogste twee maanden aantrekkelijk voor de das (rijpproces van de maiskolven).
Bijna alle graslanden, dus ook weilanden die Landschap Overijssel nu beheert worden verschraald om kritische planten en diersoorten te stimuleren. Bijkomend gevolg is dat het bodemleven afneemt door verzuring en afname van voedselrijkdom. Mede door het lange gewas op de hooilanden kan de das hier minder regenwormen vinden.
Maïs is een teelt waarbij veel mest en bestrijdingsmiddelen nodig zijn. Voor ontwikkeling van natuurwaarden is dat niet wenselijk. Op de voormalige maïsakkers wordt nu dus naar oud gebruik en ter stimulering van specifieke akkerplanten en –dieren rogge verbouwt. Voor dassen zijn ook deze akkers daardoor wat minder aantrekkelijk geworden. Natuurbeheren is selecteren, kiezen en vaak opkomen voor de het meest kwetsbare.
Tot slot
In het Reestdal leeft een gezonde en grote populatie dassen. Na een diep dal in de jaren tachtig, was er een flink groei in de jaren negentig dankzij de aanleg van dassentunnels. Aan deze groei is de laatste tien jaar een einde gekomen en nu blijft de bezetting enigszins stabiel. De das is een echte cultuurvolger die minder kritisch is als we vroeger dachten. Maar dat hij flink geprofiteerd heeft van de agrarische ontwikkeling is wel duidelijk. Voordat men de woeste gronden in cultuur gingen brengen was de das een schaarse verschijning. Binnen het huidige leefgebied in het Reestdal zullen altijd particuliere stukken aanwezig blijven die flink worden bemest en beweidt. Binnen een straal van 500 meter van een burcht komen dit soort weitjes nog voldoende voor zodat de das hier ook voedsel kan blijven vinden. In het Reestdal zal de das altijd aanwezig blijven en zullen de dassenwissels nog lang de paden van wandelaars kruisen.
Mark. Zekhuis , Landschap Overijssel
Jullie stelling: ‘maïs is een teelt waarbij veel mest en bestrijdingsmiddelen nodig zijn’, is volstrekt onjuist. Plaagbestrijding (bladluizen e.d.) en schimmelbestrijding zijn niet aan de orde, anders dan bij ander akkerbouwgewassen. De ruime rijenafstand (75 cm) leent zich bovendien prima voor mechanische onkruidbestrijding in plaats van bespuiting. En bij een krappe mestgift, mits op de juist plek t.o.v. wortels geplaatst, zijn juist hoge maïsopbrengsten te realiseren. Ja, maïs tolereert hoge mestgiften maar dat is iets anders dan ‘nodig hebben’ en bovendien verleden tijd als gevolg van het huidige gebruiksnormenstelsel als gevolg waarvan maïstelers per ha bedrijfsoppervlakte hooguit 60 kuub mest aan grasland en maïsland mogen geven en juist maïsland vaak minder krijgt om het grasland wat ruimer te kunnen bemesten (en dat is weer goed voor de dassen!).
Overigens moet het ‘als’ in de zin ‘die minder kritisch is als we vroeger dachten’, ‘dan we vroeger dachten’ zijn.
Dassenfan, Jaap Schröder