Lopend of fietsend ( wandelend zie je wel meer) door het Reestdal is er nauwelijks nog iets van te zien : veenmoerassen. Kletsnatte plekken met een ondoordringbare wildernis van bomen en struiken en/of verraderlijke venen waar je bij een misstap nooit meer uitkomt. Gelukkig (?) zijn die gevaarlijke oorden er niet meer. Wat wel weer leuk is, dat het Reestdal nog wat plaatsen kent waar de natuur nog een beetje op die van de veenmoerasperiode lijkt.
Je vindt er nog planten die zich ,ondanks alle veranderingen in de loop van de tijd, konden handhaven. De namen zeggen genoeg: moerasandoorn, moeraskartelblad, moeraswolfsklauw, moerasvergeetmeniet, moerasspirea, moerasviooltje en moerasrolklaver. Allemaal typische Reestdalplanten. O ja, vergeet vooral deze twee insecten niet: de moerassprinkhaan en de moeraspendelvlieg.
Veenvorming in het Holoceen
Na de laatste ijstijd, het Weichselien, wordt het rond 9.000 jaar voor Chr. langzaam warmer op aarde. De vorst verdwijnt uit de bodem en het grondwaterpeil stijgt. De periode waarin dit gebeurt heet Holoceen en duurt ongeveer 11.000 jaar. De poolkappen beginnen te smelten en als gevolg hier van stijgt de zeespiegel. ( Waar hebben we dit vaker gehoord…….) Rivieren kunnen steeds moeilijker hun water kwijt. Veel laaggelegen beekdalen worden natter en natter. Woekerend veenmos begint grote oppervlakten te bedekken. Ook de wat hoger liggende (zand) vlaktes worden bedekt met veen. Dat proces gaat duizenden jaren door.
Tijdens excursies door de paar reservaten met levend hoogveen die we nog in ons land hebben ( Engbertsdijkvenen, Fochteloerveen en Bargerveen in het noorden) laten boswachters vaak even zien hoe goed veenmos water vast houdt en je hoort dan ook dat het veen elk jaar ongeveer 1 mm in dikte groeit. Dat is trouwens één meter veenpakket in 1000 jaar. In het holoceen gaat dit proces duizenden jaren door. Het is dan ook geen wonder, dat de veenlaag een dikte kon bereiken van meer dan zes (!) meter.
Laagveen wordt hoogveen
Rond 6000 jaar voor Chr. is het Reestdal bedekt met uitgestrekte wilgenstruwelen, zeggenmoerassen en moerasbossen. Wat moet dat een prachtig landschap geweest zijn. We kennen het in ons land niet meer, misschien doen de ooibossen langs de grote rivieren er nog een beetje aan denken. Of Schrapveen, het beekdalmoeras tussen Nolde en De Paardenlanden, groeiplaats van allerlei zeggensoorten.
Later, rond 3000 voor Chr. zijn de zeggenmoerassen veranderd in elzenbroekbossen. De begroeiing van het Reestdal neemt verder toe en de afbraak van dood hout en bladeren ook. Deze ontwikkeling zet door. Het veen gaat boven het waterpeil uit groeien. Laagveen wordt hoogveen. Het hoogveen is niet meer afhankelijk van grondwater en bestaat vooral uit veenmossen. Grote delen van ons land verdwijnen onder een dik veenpakket. De Reest en andere veenbeekjes krijgen steeds meer moeite om water af te voeren. Hierdoor wordt niet alleen het brongebied steeds natter, maar ook de midden- en benedenloop. De Reest gaat steeds minder stromen en veel broekbossen verdrinken en sterven af. Grote zeggenmoerassen ontstaan.
Veenmos
Veenmos is een kleine, primitieve sporenplant die in natte omstandigheden leeft en dikke kussens vormt. Veenmos groeit aan de bovenkant aan, terwijl het aan de onderkant afsterft. Zo ontstaat er een dikke laag dood plantmateriaal dat veen wordt genoemd. Door speciale water opnemende cellen werkt veenmos als een soort spons die het water metersboven het grondwaterpeil van de omgeving kan uittillen en regenwater kan vasthouden. Veenmos kan ook met gemak tien keer het eigen gewicht aan (regen)water opnemen. Door deze eigenschappen is veenmos niet strikt gebonden aan natte leefgebieden, maar kan het ook in drogere omstandigheden groeien: door water op te slaan creëert veenmos immers zijn eigen natte milieu. Zo is veenmos in staat geweest om grote delen van ons land te koloniseren. Voordat er op grote schaal veen werd afgegraven, bestonden Noord- en Zuid-Holland, Groningen, Drenthe en delen van Noord-Brabant vrijwel geheel uit door veenmos gevormd hoog- en laagveen.
Veenmos heeft nog een andere eigenschap: het verstikt alle planten en bomen in de buurt en is in staat om uit het beekdal te klimmen. In het Reestdal ontstaan uiteindelijk veenlagen met een dikte van 0,5 tot 2,5 meter. Op de flanken van het beekdal en ver daar buiten liggen dan veenpakketten van meer dan vijf meter dik ! Rond 800 voor Chr. breiden de hoogvenen zich explosief uit. Op grote schaal annexeert het veenmos rivier- en beekdalen. De Reest is dan een echte veenbeek, die vaak moeite heeft om water af te voeren. Het Reestdal is kletsnat en een verraderlijk moeras waar je niets te zoeken had.
In het veen heb je niets te zoeken
In de lange periode dat het Reestdal vooral bestaat uit moerassen is er van bewoning geen sprake. Ja, er worden op een paar plekken voorwerpen(bijl, krabber e.d. )gevonden, maar die moeten afkomstig zijn geweest van rondtrekkende jagers en verzamelaars. In de Nieuwe Steentijd ( begin rond 5000 v. Chr.) ontdekken jagers/verzamelaars het voordeel
van de landbouw. Ze gaan op een vaste plek wonen en leren gewassen te verbouwen. De eerste boerenfamilies gaan wonen op de dekzandruggen langs de Reest. Archeologische vondsten langs de Reest maken dit duidelijk, al zijn het er niet veel. Echter, het veen rukt op. Steeds minder plekken zijn geschikt om een bestaan op te bouwen. Waarschijnlijk woont rond 1000 v.Chr. geen mens meer in het dal van de Reest. Verjaagd door de dominante groei van de veenmoerassen. Bijna tweeduizend jaar is het stil in het Reestdal. Heel stil. En nat! Deze situatie zal tot aan de Middeleeuwen ( 500-1500) duren.
Pas dan, heel voorzichtig, komen mensen poolshoogte nemen of het mogelijk is om in dat kletsnatte gebied een bestaan op te bouwen. In een gestaag tempo worden delen van het beekdal geschikt gemaakt voor een menselijk bestaan. De eerste boeren vestigen zich op de dekzandruggen. Een oorkonde uit 1176 vertelt dat de meeste zandkoppen aan weerszijden van de Reest rond De Wijk en IJhorst waren bewoond. Dat moeten dan de eerste vast bewoners van het Reestdal zijn geweest.