Jacobskruiskruid, taboe voor vee, maar insectenplant bij uitstek

Mooi zijn ze, de planten van het geel bloeiende Jacobskruiskruid, maar niet iedereen is er blij mee. Van de plant is bekend, dat het giftige stoffen bevat en dat die stoffen ( alkaloïden) leverbeschadigingen bij koeien en paarden kunnen veroorzaken. Vee eet onder normale omstandigheden dan ook geen kruiskruiden, maar het kan natuurlijk voorkomen dat giftige planten in het hooi terecht komen. Dat wil je als paardenliefhebber en veehouder niet.

Jacobskruiskruid komt veel in bermen voor

Aannames

In Nederland hebben we nu een samenleving waarin veel geschreeuw in combinatie met onwetendheid de boventoon voert. Ook het imago van het Jacobskruiskruid lijdt onder veel aannames en vooroordelen. Daarom is verdieping in de materie goed voordat een mening al dan niet op sociale media wordt geventileerd. Een website die hierbij kan helpen is jacobkruiskruid.com. Veel achtergrondinformatie over het gevaar van de plant met veel fabels en feiten. Voorkomt een hoop zinloos gezeur.

Bruin zandoogje op Jacobskruiskruid

Populair bij insecten

Jacobskruiskruid heeft een belangrijke (positieve) eigenschap: de plant trekt erg veel insecten. Neem eens de moeite om bij zonnig en warm weer een poosje bij een groepje planten te gaan staan en geniet dan van het gefladder en gezoem van allerlei soorten zweefvliegen, bijen en vlinders. Ik fotografeer veel insecten en net als engelwortel, gulden roede en akkerdistel is Jacobskruiskruid een enorme bron van stuifmeel en nectar. Met een macrolens ( op je telefoon bijvoorbeeld) krijg je de mooiste soorten in beeld. Vaak zijn

Voor de Sint Jacobsvlinder is het Jacobskruiskruid een waardplant

insecten zo druk in de weer met het zoeken naar nectar, dat ze zich niets van je aantrekken. De Vlinderstichting heeft onderzoek gedaan naar het aantal soorten dat bloemen van Jacobkruiskruid bezoekt en komt met een indrukwekkende lijst van liefst 150 soorten dagvlinders, nachtvlinders, kevers, vliesvleugelen, bijen, vliegen en zweefvliegen. Voor veel (nacht)vlinders is Jacobskruiskruid een waardplant. Al met al een goede reden om Jacobskruiskruid te laten staan op plaatsen waar de plant geen kwaad kan !

Pionier

De bloemen van Jacobskruiskruid bestaan uit buisbloemen in het midden en lintbloemen aan de buitenkant

De zaden van het Jacobskruiskruid worden door de wind verspreid, maar komen vrijwel nooit ver. Op plekken met een dichte vegetatie hebben ze geen schijn van kans. Wel op locaties waar de grond is bewerkt en open gewoeld, op verstoorde plekken dus, zoals in bermen als de vegetatie geklepeld en beschadigd wordt, of op braakliggende grond bij bedrijventerreinen, of in graslanden die overbeweid zijn en een open structuur hebben, Kortom, Jacobskruiskruid groeit op plekken waar nog geen andere planten groeien. In korte tijd staan ze er en je krijgt ze niet meer weg. Droge zomers zijn voor de plant gunstig. Als de grasmat uitdroogt en afsterft ontstaat er ruimte voor het ontkiemen van zaden. Jacobskruiskruid is dus een pionier. Kieskeurig is ie ook al niet, want of de bodem veel zon krijgt of minder, het maakt de plant niet uit. Wel moet de bodem droog en matig voedselrijk zijn.

Over Jacobskruiskruid is veel informatie te vinden.

Voor de liefhebber:

 

Jacobskruiskruid en grote pimpernel in berm in Reestdal bij Meppel

 

Over de plant : floravannederland 

Zo schadelijk is ie nu ook weer niet: Nature today

Erg veel informatieve links via Nature today

Posted in Flora | Tagged | Leave a comment

De haas heeft een beetje hulp nodig.

De haas. Of is het toch het haas ? In het normale taalgebruik zeggen we de haas. In kringen van de jacht wordt het lidwoord het gebruikt. Een fragment uit een tekst van de website jagersvereniging.nl : “Het haas is overwegend in de nacht en vooravond actief; in het voorjaar en zomer ook in de schemering en overdag. Hij leeft solitair en is sterk plaatsgebonden. Overdag verblijven hazen vaak in een leger, een vaste ondiepe verblijfplek in de vegetatie of beschutting” Voor de hazen in ons land zou het gunstig zijn als zij die zo graag spreken van het haas een andere hobby kozen, want het gaat met de haas niet goed. In november 2020 werd het dier op de Rode Lijst met bedreigde diersoorten geplaatst en van de bejaagde soorten afgehaald. Dat de haas sinds de jaren ’50 met meer dan 50% in aantal is afgenomen, ligt niet alleen aan de jacht. Er zijn meer oorzaken. Maar dat er wat aan de hand is, is duidelijk. In april 2022 werd door de overheid bekend gemaakt dat er niet gejaagd mag worden op konijnen en dat in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht niet op hazen mag worden gejaagd. In de overige delen van het land is beperkte jacht op hazen wel toegestaan. De hazenpopulatie is overigens wel wat aan het stabiliseren.

In de rammelperiode is het knap onrustig in de hazenwereld.

Stress is funest

In deze maand, juni 2022, verscheen Het boek van de kleine dieren (en de wat grotere) van Kirsten Dorrestijn. Als voorpublicatie van dit boek schreef ze in Dagblad Trouw ( 10 juni 2022) het artikel ”Als is de haas nog zo snel, de vijand achterhaalt hem wel”. Het stuk bevat opmerkelijke feiten en verhalen. Zo is de komst van kunstmest en de daarop volgende aftakeling van het kleinschalige boerenlandschap de grote oorzaak van de achteruitgang van de populatie. Hazen zijn kruideneters en voelen zich niet thuis is grote monoculturen met alleen maar raaigras. Bovendien verdwenen allerlei rommelhoekjes, bosjes en houtsingels en kwamen er steeds minder plekken waar je je als haas goed kon verstoppen. Gelukkig kan een haas heel erg hard lopen, een plaats in de top tien van de snelst rennende dieren ter wereld zegt genoeg. Ziektes, jacht en stress spelen ook een rol. Martijn Wetering promoveerde in 2018 ( PDF kun je downloaden) aan de Wageningen Universiteit op hazen. Hij deed o.a. onderzoek naar stress bij hazen veroorzaakt door predatoren en jacht. Een Canadees onderzoek vermeldde dat foetussen van een haas weer in het lichaam werden opgenomen na het zien van een hond. Honden hebben bij andere zoogdieren een groot verstoringseffect. Realiseert de hondeneigenaar die in de natuur de hond (en) altijd los laat lopen dit ? ( Ook van dassen is bekend dat stress afbraak van foetussen kan veroorzaken)

Hazen voelen zich in heideterreinen thuis. Een schutkleur is dan ook wel weer lekker.

Wat kun jij doen om het de hazen wat aangenamer te maken?

Meer dan je denkt. Begin bijvoorbeeld eens met het kopen van biologische zuivel. Alle supermarkten bieden dit aan. Prijsverschillen met de “gewone” zuivel zijn niet groot en

biologische zuivel

worden alleen maar kleiner als meer consumenten voor biologische producten kiezen. Biologische boeren bieden op hun land meer ruimte voor biodiversiteit, in graslanden staan kruiden, bestrijdingsmiddelen en kunstmest worden niet gebruikt. Nog iets. Bermen of stroken met kruiden en grassen niet te vaak maaien. Twee keer per jaar is genoeg en het maaisel weg halen. Het aantal kruiden zal toenemen. De hazen zullen er van profiteren.

Het zoogritueel

In het artikel wordt verteld dat zoogdieronderzoeker Sim Broekhuizen over een periode van 13 jaar onderzoek deed naar de relatie tussen jonge hazen en de moederhaas. Tijdens dagenlange observaties kwam hele bijzondere dingen aan het licht. Hier volgt een deel van de tekst uit het artikel in Dagblad Trouw van 10 juni 2022:  “Op een dag tipte een jachtopzichter me dat een boer in de uiterwaarden van Brummen jonge haasjes op zijn land had gevonden. Hij had het hele land gemaaid, behalve de pol gras waarin de jonge haasjes lagen. Ik ging met mijn medewerker kijken en we besloten te blijven. We hebben ze de hele zoogperiode geobserveerd, een maand lang, 24 uur per dag. In een caravan aan de rand van het weiland sloegen we apparatuur op, zoals warmtecamera’s.

De haas herken je aan zijn lange oren (lepels) met zwarte punten

Ze ontdekten dat de jonge haasjes eenmaal in het etmaal worden gevoed, op de plaats waar ze geboren zijn. ’s Avonds kwam de moederhaas eraan en werden de jongen gezoogd. Dat gebeurde een uur na zonsondergang. De jongen verspreidden zich naarmate ze ouder werden na het zogen steeds meer, ze trokken naar de randen van het weiland, maar drie kwartier na zonsondergang verlieten ze hun schuilplek om terug te keren naar de plek waar ze waren geboren – ook toen de graspol eenmaal gemaaid was. “Een kwartier later kwam dan steevast de moeder aangehuppeld. Dat zogen duurde gemiddeld een minuut of drie. Dan keken de jongen nog even van: ‘Is het echt afgelopen?’ en daarna verdwenen ze weer.

Om te achterhalen of het zoogritueel uniek was voor dit nest of algemeen bij hazen, volgden Broekhuizen en collega’s nog zo’n 25 andere nestjes. Steeds bleek de moederhaas een uur na zonsondergang de jongen te zogen. “De jonge haasjes gingen voor die tijd al bij elkaar zitten. Als ze wat ouder waren, hadden ze soms de neiging om naar de moeder toe te hippen zodra ze haar zagen aankomen, maar dat werd niet geaccepteerd. De moeder ging precies terug naar de plaats waar ze de jongen had geworpen. Het is belangrijk dat zo’n jong haasje daar op tijd is, want anders moet hij vierentwintig uur wachten voordat hij weer melk krijgt.”

Hazen in het Reestdal

De kans dat je hazen tegenkomt in de natte hooilanden grenzend aan de Reest is niet zo groot. Ze zitten meer op de wat hogere flanken van het beekdal. In heideterreinen , zoals het Rabbingerveld en Takkenhoogte voelen hazen zich erg goed thuis. Net als in de graslandjes en akkertjes van het kleinschalige beekdallandschap. Als er maar snel dekking te vinden is en genoeg te eten. De foto’s zijn allemaal in het Reestdal gemaakt.

 

 

Posted in Fauna | Tagged | Leave a comment

(Half) parasieten in het schrale hooiland: ratelaar en moeraskartelblad

Grote ratelaars in vochtig hooiland op Katingerveld

Een belangrijk kenmerk van een laaglandbeek als de Reest is de aanwezigheid van (natte) hooilanden vlak grenzend aan de beek. Voor beweiding niet geschikt ( veel te drassig ), wel ideaal om er ’s zomers lekker geurend hooi af te halen. Website Webringreestdal.nl vertelt:  “ De kwaliteit van het hooi uit het Reestdal werd alom geprezen. Er waren dierenartsen die hun klanten voorschreven om juist dit hooi aan het vee te voeren, omdat het door de vele speciale kruiden een geneeskrachtige werking had.” Kruiden ? In grasland ? Fietsend tussen de groene ecologische raaigraswoestijnen van het huidige agrarische landschap lijkt het alsof de boeren van nu helemaal niet meer weten hoe belangrijk kruiden in grasland zijn. In de hooilanden van vroeger stonden ze er wel. Dotterbloemen ,paardenbloemen, boterbloemen, zuring, pinksterbloemen en nog veel meer.

De bloemen van de ratelaar zijn voor een deel bedekt door de grote kelken

Niet populair

De boeren waren niet blij met álle kruiden. Zo groeide er eentje die ze liever helemaal niet tussen het gras hadden. Dat was de ratelaar. Sterker nog, boeren hadden een gloeiende hekel aan deze plant. Soms kleurden de hooilanden geel van de ratelaars en werd je er als boer gestoord van!  Vanwaar deze wanhoop ? Het heeft te maken met de manier waarop een ratelaar aan voedsel komt. Daar kun je als plant niet trots op zijn. Ratelaars zijn namelijk ordinaire profiteurs. Ze leven voor een deel op de kosten van andere planten. Geen sympathiek trekje. Omdat ze wel bladgroen hebben, kunnen ze zelf glucose en andere voedingsstoffen aanmaken, dat weer wel, maar de mineralen en het water uit de bodem halen kunnen ze niet. Dat stelen ze van de buren. In een hooiland bestaan die buren vooral uit grassen. Door het leeg zuigen van het gras begint het weg te kwijnen en daar zit je als veehouder natuurlijk niet op te wachten.

Hooiland met de halfparasieten ratelaar en moeraskartelblad. Het gras heeft het hier moeilijk.

Eenjarig

Ratelaars zijn eenjarig. Na de bloei zitten de zaadjes in de vergroeide kelken. De frisse geel/groene kleur wordt bruin. De vruchtdoosjes worden steviger. Als je een stengel van

Insecten weten de nectar en stuifmeel in de bloemen wel te vinden, zoals deze steenhommel

een ratelaar schudt, hoor je de zaadjes erin rammelen. De Duitsers hebben ook een mooie naam voor deze plant: Klappertopf. De zaden vallen later in de zomer op de grond en worden vaak verplaatst door regenwater dat over de bodem van het hooiland stroomt. Als zo’n zaadje op een andere plek tot ontwikkeling komt ( vaak met een heleboel andere) kunnen de ratelaars daar in een volgende zomer weer beginnen met het parasiteren op grasplanten. Lang blijven op een plek die je hebt leeggezogen is namelijk niet handig. Omdat ratelaars voor een deel hun eigen voedsel kunnen maken, wordt dit verschijnsel halfparasitisme genoemd.

Drie ratelaars.

In ons land komen drie soorten ratelaars voor: de grote ratelaar, de kleine ratelaar en de harige ratelaar. De laatste herken je aan de kelken die behaard zijn, maar deze soort komt vooral in Limburg voor. In het Reestdal komt de grote ratelaar veel voor, vaak in hooiland

Uitgebloeide ratelaar. De zaden liggen los in de uitgedroogde kelken.

dat ‘s winters onder water staat. Zo op het eerste gezicht is het best lastig om een grote en kleine ratelaar uit elkaar te houden. Ze hebben allebei veel gemeenschappelijke kenmerken. Grote ratelaars zijn lang niet altijd groter en langer dan kleine ratelaars. Wat wel kan helpen bij het op naam brengen is dat grote ratelaars voorkeur hebben voor natte plekken. De kans dat je in het Reestdal en omgeving kleine ratelaars ziet bloeien is volgens de Nederlandse Ecologische Flora  ( deel 3  blz.236) niet zo groot: “ In Nederland was hij vroeger plaatselijk vrij algemeen, tegenwoordig is hij zeldzaam. “ Als groeiplekken worden zonnige hellingen in duinen, krijthellingsgraslanden in Limburg en rivierduintjes en dijkhellingen langs de grote rivieren genoemd.

Moeraskartelblad op Schrapveen

Met dank aan het moeraskartelblad

Nog een profiteur. Moeraskartelblad houdt ook van nattigheid. En van het jatten van voedingsstoffen uit de wortels van grassen. Wat dat betreft doet ie niets onder voor zijn collega ratelaar. Op plekken met veel moeraskartelblad is vaak heel goed te zien dat het gras lijdt onder de aanwezigheid van deze halfparasiet. De vegetatie blijft laag. Grasplanten worden leeggezogen als de wortels van het moeraskartelblad met die van het gras vergroeien. Je kunt het ook goed zien. In de buurt van moeraskartelblad ziet het gras er maar wat bleekjes en dunnetjes uit. Niet leuk voor de grassen, maar een voordeel voor andere planten, zoal de echte koekoeksbloem, egelboterbloem, watermunt, dotterbloem en moeraswalstro. Deze hooilandflora krijgt dan veel meer ruimte.

Posted in Flora | Tagged , | Leave a comment

Eerbied en respect voor majesteit de beuk (3)

Deel 3 : over de schors en monumentale bomen 

Beukenbossen zul je op de flanken van het Reestdal niet vinden. Beukenlanen wel, hele mooie zelfs, vaak op locaties met historie. Solitaire beukenbomen zijn er nog genoeg. Soms in het bos, maar vooral in voortuinen van monumentale boerderijen. Misschien is de beuk wel de meest imponerende boom die we in ons land hebben. Samen met de eik en paardenkastanje in de top 3 van de grootste levende monumenten die we hebben. De majestueuze beuk is een sieraad in ons landschap. Een indrukwekkende boom waar we met veel respect mee om moeten gaan. Als de eik de koning van het woud wordt genoemd, dan moet de beuk zijn echtgenote zijn. In drie artikelen krijgt deze prachtige boom alle aandacht

Samen houden de beuken in een laan het zonlicht tegen.

Gladde schors is kwetsbaar

Het is soms best moeilijk om een boom op naam te brengen. De website bomenbiep.nl laat 182 soorten zien die in ons land voorkomen, maar echt inheems zijn er maar rond de 35. Die te determineren is vaak al lastig genoeg. Bij de beuk heb je geen gids nodig. Die pik je er zo uit. Kijk naar de schors. Die is glad en grijs/groen. Geen andere boom in ons land heeft zo’n rimpelloze huid. Behalve glad is de schors ook dun ( 4 tot5 mm). Dit is één van de zwakke plekken van de beuk. De superdunne schors kan niet tegen direct zonlicht. De boom kan dan last krijgen van zonnebrand. Bij een temperatuur van meer dan 40 graden Celcius ( kan zo maar op een bloedhete zomerdag uit de wind ) raken de weefsels van het cambium en de bast beschadigd. Deze droogtestress vernietigt de dalende sapstroom in de bastvaten. Het

Beheer van beukenlanen vergt deskundigheid

water in de bastvaten kan zelfs aan de kook raken. Als het cambium kapot gaat stopt de aanmaak van nieuwe cellen. Gelukkig heeft de beuk de oplossing voor dit probleem zelf in huis. Takken groeien tot aan de grond. Bladeren liggen dakpansgewijs half over elkaar heen en laten weinig licht door. Valt een beuk uit een laan weg, dan kan dat problemen geven voor de achterblijvers. Die staan dan meer in het licht. Door de winterstormen van 2022 zijn talloze  bomen gesneuveld, waaronder veel beuken. Nu maar hopen dat de zomer niet zo heet en droog wordt als die van 2019 en 2020.

De beuk als communicatiemiddel

Wat doe je als je tot je oren verliefd bent ? Een foto posten op Instagram ? Een berichtje op Facebook ? Mogelijkheden genoeg om het van de daken te schreeuwen. Dat was dus vroeger anders. Gelukkig stonden op veel ( vaak mooie) plekken beuken met gladde basten waarin je met een scherp voorwerp heel gemakkelijk een boodschap of mededeling kon snijden. Het waren vooral de verliefden die hartjes kerfden, maar uit een onderzoek van de Historische Kring De Bilt ( Bomenpraat) blijkt dat het wat genuanceerder ligt. Jaartallen bijvoorbeeld komen ook veel voor, net als initialen, volledige namen, zelfs tekeningen sieren beukenstammen. Wat alle inkervingen gemeen hebben is de hoogte. Die is gemiddeld anderhalve meter. Logisch natuurlijk. Ze worden op ooghoogte aangebracht. Tijdens biologielessen wordt verteld over diktegroei en lengtegroei bij bomen. Heb je toen slecht opgelet en kom je jaren later bij de beuk waar je ooit met je liefje in een romantische bui dat doorboorde hartje hebt gekerfd, misschien kijk je dan omhoog. Een boom wordt toch elk jaar langer ? Klopt, maar niet op de plek van de kerf. Daar vindt alleen diktegroei plaats. Dus is dat hartje er nog steeds en de initialen ook, maar zijn ze gelijk opgaand met de hartstocht in de loop van de jaren behoorlijk vervaagd.

Door diktegroei vervagen de letters in de loop van de jaren

Monumentale beuken

Beuken kunnen soms heel oud worden. En indrukwekkend!  Om in het Landelijk Register van Monumentale Bomen te komen moet een beuk minimaal 80 jaar zijn. Drie voorbeelden van bekende stokoude beuken (in de regio) zijn:

De dikke stam van de 12 apostelen beuk

De Apostelboom in Lutten

Deze hele dikke beuk vind je op de begraafplaats van Lutten ( vroeger was in deze regio het brongebied van de Reest). Waarschijnlijk geplant in 1902, dus inmiddels meer dan 120 jaar oud. Het is een hele indrukwekkende boom, met een prachtige door zwammen aangetaste stam. Ongeveer twaalf dikke takken vormen samen de kroon. Het getal twaalf is de link naar de naam van de boom. De beuk ziet er kwetsbaar uit, maar lijkt nog wel een poosje mee te gaan.

 

De beuk aan De Stapel in betere tijden

De Groene Beuk aan De Stapel ( in storm Eunice gesneuveld op 18-02-2022)

Erg jammer dat deze oudste beuk van Drenthe niet bestand was tegen de windstoten van storm Eunice. De boom was niet in goede conditie, maar toch. Een groot gemis voor de bewoners van boerderij de Nieuwenhof en de omwonenden. Kijken naar de plek waar de beuk stond doet nu pijn. André Efftink van de Bomenwacht vindt het erg jammer, maar is toch enigszins opgelucht. ” De groene beuk was al jaren in een aftakelingsfase en is nu zelf aan zijn einde gekomen.” De kolossale boom werd al vanaf 1985 door de Bomenwacht verzorgd: een stam met een diameter van216 centimeter en een kroon met een diameter van meer dan20 meter. De boom stond er al sinds ongeveer 1750 en was beeldbepalend voor buurtschap De Stapel.

Mariaboom op Landgoed Molencaten

De Mariaboom op Landgoed Molencate bij Hattem

Ook deze beuk is stokoud en niet meer in goede staat. In 2020 nog deelnemer aan de wedstrijd “De mooiste boom van Nederland” . De boom staat in de ankers en er wordt alles aan gedaan om de beuk in leven te houden. Kans op omvallen door een windstoot is niet zo groot, want de beuk staat in het bos, vlak bij een spreng. ( gegraven beek) De leeftijd is niet zeker. Waarschijnlijk geplant in de periode rond 1800, dus waarschijnlijk meer dan 200 jaar oud. De omvang van de stam mag er ook zijn, maar liefst meer dan vijf meter. Het is niet de meest indrukwekkende beuk van ons land en bovendien nog moeilijk te vinden. Wandelaars die vanuit Hattem het Hoenwaardsepad (klompenpad) lopen, komen er langs.

Speulderbos: bos van de dansende bomen

Is dit het mooiste beukenbos ?

Dat een oude beuk erg fotogeniek is,  is wel duidelijk. Wat nog fotogenieker is ? Twee beuken ! Maar het summum voor de natuurfotograaf is een oud beukenbos ! Of het Speulderbos het mooiste beukenbos van ons land is ? Het is in ieder geval wel het drukst bezochte en meest gefotografeerde beukenbos van ons land. Het ligt een paar kilometer buiten Ermelo, bij het gehucht Drie. Het bestaat vooral uit oude beuken en eiken, vaak kromgegroeid of grillig van vorm. Veel dood hout ook, voor de liefhebber van paddenstoelen is dit de hemel op aarde, bovendien bijzonder sfeervol bij mist of zonsopgang. Je kunt er prachtig wandelen. Het is een voorbeeld van een malebos. Het Speulderbos wordt ook wel het bos “met de dansende bomen” genoemd.

Posted in Flora | Tagged , , | 1 Comment

Eerbied en respect voor majesteit de beuk (2)

Deel 2 :  over boek , sfeervolle beukenbossen en  concurrent de eik 

Beukenbossen zul je op de flanken van het Reestdal niet vinden. Beukenlanen wel, hele mooie zelfs, vaak op locaties met historie. Solitaire beukenbomen zijn er nog genoeg. Soms in het bos, maar vooral in voortuinen van monumentale boerderijen. Misschien is de beuk wel de meest imponerende boom die we in ons land hebben. Samen met de eik en paardenkastanje in de top 3 van de grootste levende monumenten die we hebben. De majestueuze beuk is een sieraad in ons landschap. Een indrukwekkende boom waar we met veel respect mee om moeten gaan. Als de eik de koning van het woud wordt genoemd, dan moet de beuk zijn echtgenote zijn.

In drie artikelen krijgt deze prachtige boom alle aandacht.

De vink wordt ook wel boekvink genoemd. Deze zaadeter is dol op beukennootjes.

Over Boekeloo, boekvink, boekstaven en boekweit 

De naam Beuk komt van het woord Boek. Je komt het woordje “boek” nog tegen in woorden als Boekelo ( loo=bos), Boekel, boekvink en boekweit.( boekweitzaadjes lijken op beukennootjes en weit =meel). Bij het uitvinden van de boekdrukkunst werd o.a. beukenhout gebruikt om er letters of andere tekens uit te snijden : boekstaven. Dit waren stokjes van beukenhout. Het Duitse woord voor letters (Buchstaben) is zo goed te verklaren. Het grappige is dat de schors van de beuk vooral

Boekweitzaadjes lijken erg veel op beukennootjes

vroeger werd gebruikt om er namen, jaartallen en hartjes in te kerven. Ook een manier om met behulp van de beuk te schrijven. Maar over die schors later meer.

Beukenbossen

 Zoals eerder vermeld kent het Reestdal geen grote beukenbossen. Wel beukenlanen en groepen beuken op landgoederen zoals Dickninge. En natuurlijk de solitaire (rode) beuken in de voortuinen van boerderijen. Hier en daar staan solitaire beuken in de bossen, zoals op Rabbinge en in de Haardennen. Toch is het goed om aandacht te besteden aan het biotoop beukenbos, want er valt veel over te vertellen.

Uitgroeide beukenhaag op Den Westerhuis

Op de armere zandgronden hebben beukenbossen een dikke zure strooisellaag die heel moeilijke verteert. Ondergroei is er nauwelijks. Het bladerdak van de beuk is namelijk erg dicht en laat weinig licht door. De planten die er wel bloeien houden van schaduw. Denk

Dalkruid bloeit als de bomen al in het blad staan. Schaduwplant.

hierbij aan dalkruid, lelietje van dalen en salomonszegel. Een struiklaag is er niet of nauwelijks. Door het gebrek aan variatie in de ondergroei doet zo’n beukenbos monotoon en saai aan. Het is maar hoe je het bekijkt. Juist door die afwezigheid van een struiklaag krijgt een beukenbos diepte en perspectief. Bij nevelig weer levert dat een hele aparte, wat mystiek sfeer op. Verre van saai!

Tweehonderd jaar geleden was Nederland slechts voor 3% bedekt met bos. (Nu is dat 10%.) Sinds die tijd is er veel nieuw bos aangeplant. Daar hadden onze voorouders meerdere redenen voor. Beuken bossen zijn in de meeste gevallen aangeplant. Dat is ook goed te zien. Vaak staan de bomen nog in rijen, al zijn veel bomen gekapt of door ouderdom en sterfte verdwenen of omgevallen. Het bos wordt er wel spannender door. Vaak werden de mooie rechte bomen uit de bossen geoogst en bleven de kromme exemplaren staan.

Veel dood hout zorgt voor een grote biodiversiteit aan schimmels en insecten.

In beukenbossen komen niet veel vogelsoorten voor. De zwarte specht wel, die heeft een sterke voorkeur voor beukenhout om er een nest in te hakken. Indirect zorgt dat gehak voor meer diversiteit, want verlaten spechtenholen worden gekraakt door o.a. holenduiven, boommarters en vleermuizen. Het beukenbos is wel erg rijk aan

Echte tonderzwam op de stam van een beuk

paddenstoelen. Schimmels hebben door de afwezigheid van bladgroen geen licht nodig om te leven, in het beukenbos kunnen ze prima met de wortels van al die beuken samenleven. Soms wordt een gezonde beuk aangetast door een schimmel zoals de echte tonderzwam die op zwakke levende bomen parasiteert. De  boom legt naar verloop van tijd het loodje. Jammer, maar ecologisch gezien geen ramp, want een stervende boom zal voeding leveren aan een heleboel andere soorten paddenstoelen. De één z’n dood………

Beuk en eik

In de Europese bossen spelen beuk en eik een belangrijke rol. Vooral de band tussen eik en mens is altijd hecht geweest : het hout is stevig en je kunt er

Op weg naar het licht wint de beuk het van de eik

van alles mee. Het hout van de beuk is minder populair. Ecologen ontdekten op een eik een veel hogere biodiversiteit. Echter, als je de twee bomen in het bos als concurrenten bekijkt wint de beuk. Neem de groei. Staan een jonge eik en beuk in het bos naast elkaar, dan zal de beuk de wedstrijd naar het zonlicht  winnen. Al gauw zal het dichte bladerdak van de beuk de eik overschaduwen. De eik staat in de schaduw en verpietert. In een eikenbos kan een beuk groeien en groot worden, maar een eik in een beukenbos ? Dat wordt niks.

Posted in Flora | Tagged , , , , , , | Leave a comment

Eikengaard : voorbeeld van toekomstvisie in het verleden

Eikengaard achter boerderij op Den Kaat

Denken in korte termijnen is zo menselijk als wat. Je ziet het vaak om je heen. Politici zijn er heel goed in. Vooral bezig zijn met de waan van de dag. Vaak komen ze in actie als het (bijna) te laat is. Vrijwel nooit luisteren naar signalen uit de samenleving. Dan moet er een rechtbank aan te pas komen om de boel wakker te schudden. De stikstofcrisis is er een voorbeeld van. Net als de klimaatcrisis. Dat de biodiversiteit achteruit holt, de zeespiegel stijgt en het klimaat steeds grilliger wordt weten we al jaren. Dat zijn geen donderslagen bij heldere hemel. Waarom dan toch zo weinig interesse in de nabije toekomst? Regeren is toch vooruitzien ?

Gebinten van eikenhout

Gebinten

In de 18e en 19e eeuw deden de boeren dat wel: denken aan de wereld van hun kinderen en kleinkinderen. Naast of achter de boerderij werden, vaak keurig in rijen, eiken geplant. Geen struiklaag, alleen gras. Een eikenplantage. Eiken groeien langzaam, de boeren wisten dat. Ze wisten ook, dat  niet zij maar de volgende generatie(s) plezier van deze eiken zouden hebben. “Boompje groot, plantertje (opa of grootvader)  dood.”Als de boerderij

Gebinten met een pen-gat verbinding. Er kwam geen spijker aan te pas.

werd uitgebreid of moest worden opgeknapt werden een paar eiken uit de eikengaard geveld. De bomen leverden de gebinten, het geraamte voor de nieuwe aanbouw. Eikenhout was toen al duur, als je het hout zelf kon leveren was dat mooi meegenomen. Houthandelaars uit de streek hadden ook vaak belang bij die mooie grote opgaande eikenstammen. Scheepstimmerbedrijven uit Meppel bijvoorbeeld stonden vooraan als het hout op stam werd geveild. Er werden flinke bedragen voor neergeteld.

Functioneel 

De boeren van toen ( 18e,19e en begin 20ste eeuw) waren zo praktisch als het maar kon. Het boerenerf was helemaal ingericht op basis van nut. Alles draaide om eenvoud.

Boerenerf

Gebouwen en inrichting waren vooral functioneel. Er was nauwelijks geld, zeker niet voor luxe. De gebouwen werden gebouwd met materialen uit de omgeving. Eikenhout dus. Voor het bouwen van schuren of  het timmeren van een doodskist. Maar ook riet. Een typische Reestdalboerderij bestond uit twee gedeelten: het werkgedeelte (domein van hem) was rietgedekt, het woongedeelte (domein van haar) had een pannendak. Leilindes gaven het woongedeelte bescherming tegen de warme zon, op het erf oogstte je fruit uit de boomgaard. En de moestuin ontbrak natuurlijk ook niet.

Eikengaarde als naam 

Veel mensen kennen het begrip eikengaarde niet. Toch is de kans groot, dat ze wel het woord kennen. In ons land komt de naam Eikengaard(e)  voor bij boerderijen, vakantiehuizen en straatnamen. De vraag is natuurlijk of al die bewoners van de 49 woningen aan De Eikengaard in Boxtel weten wat een eikengaard is………..

Eikengaard bij boerderij 't Ende

Ze zijn er nog 

Gelukkig zijn er nog veel eikengaarden bewaard gebleven. Op veel plaatsen in de benedenloop van Het Reestdal zie je ze bij grote boerderijen nog heel vaak staan. De eiken zijn zeker meer dan 100 jaar oud. Een van de mooiste, ook al hebben de eiken hun beste tijd gehad, is de eikengaard bij boerderij ‘t Ende aan De Stapel. Maar als je goed rond kijkt  in de benedenloop van de Reest, zeg maar tussen IJhorst en Meppel, kom je ook prachtige eikengaarden tegen.

Eikengaard op IJhorst

 

Posted in Boerderijen | Tagged | Leave a comment

Eerbied en respect voor majesteit De Beuk (1)

Grillige beukenstammen zorgen voor een mystieke sfeer

Deel 1 : De beuk kwam pas later

Beukenbossen zul je op de flanken van het Reestdal niet vinden. Beukenlanen wel, hele mooie zelfs, vaak op locaties met historie. Solitaire beukenbomen zijn er nog genoeg. Soms in het bos, maar vooral in voortuinen van monumentale boerderijen. Misschien is de beuk wel de meest imponerende boom die we in ons land hebben. Samen met de eik en paardenkastanje in de top 3 van de grootste levende monumenten die we hebben. De majestueuze beuk is een sieraad in ons landschap. Een indrukwekkende boom waar we met veel respect mee om moeten gaan. Als de eik de koning van het woud wordt genoemd, dan moet de beuk zijn echtgenote zijn. In drie artikelen krijgt deze prachtige boom alle aandacht.

Takken in de winter met spitse knoppen en lege beukennootnapjes.

Waaraan herken je een beuk ?

Sommige bomen zijn best lastig om op naam te brengen, voor de beuk geldt dat niet. Vooral in de winter is het erg gemakkelijk om de boom te herkennen. De beuk heeft namelijk een grijze, gladde vaak groen aangeslagen stam, de onderste takken komen dicht bij de grond en geen andere boom heeft zulke mooie langwerpige en spitse knoppen. De bladeren voelen nogal stug aan en glimmen. Beuken vormen enorme kronen, die in de zomermaanden veel licht wegnemen. Onder een beuk ontbreekt het vaak aan begroeiing. De beuk is eenhuizig. Dat wil zeggen, dat in het voorjaar aan de boom mannelijke en vrouwelijke bloemen( katjes)te vinden zijn.

Fossiele vondsten

In Nederland zijn veel fossielen van beuken gevonden, vooral in Limburg. Denk dan aan vruchten, napjes ( omhulsel beukennootje) en bladeren. Dit soort fossielen blijken commercieel aantrekkelijk te zijn. Ze dateren uit de periode van het Piloceen. Deze periode ligt wel een stukje terug in de tijd, want we hebben het dan over een periode van 3 tot 5 miljoen jaar geleden. IJstijden deden de beuk (en andere boomsoorten) uit ons land verdwijnen. Pas veel later, in het Holoceen ( de laatste 12000 jaar), keerde de beuk weer terug.

De reis gaat naar het noorden gaat niet zo snel

Na de laatste ijstijd bestond ons land uit een boomloos gebied, begroeid met mossen, zeggen en grassen. Wind en water brachten de zaden van de eerste bomen, vooral berken en elzen en later ook de den. Daarna, ook al ging dat minder snel, volgden de bomen die voor hun voortplanting afhankelijk waren van bes-etende vogels, zoals vuilboom, lijsterbes en jeneverbes. De verspreiding van eikels en beukennootjes ging veel langzamer.

Eekhoorns zorgen voor de verspreiding van beukennootjes

Bovendien stelden beuk en eik veel hogere eisen aan klimaat en bodem dan hun voorgangers. Het heeft lang geduurd voordat de beuk zich in onze omgeving vestigde. In het boek “Eik en beuk” maakt Jac.P.Thijsse dit duidelijk aan de hand van een voorbeeld. Hij ontdekte dat de zaailingen van een beuk hooguit55 meter van de moederboom te vinden waren. Voor een eik was dat140 meter. De zaden worden verstopt door Vlaamse gaai en eekhoorn. Voordat zo’n zaailing zelf vruchten produceert moet de boom een leeftijd van minimaal vijftig jaar hebben. Pas dan schuift het areaal voor beuk en eik iets op. Thijsse rekende uit dat het voor een eik meer dan 5000 jaar duurt om de afstand tussen Limburg en Drenthe te overbruggen. Voor een beuk duurt deze reis nog langer.

Zaailingen hebben een hele kleine kans om ooit een grote beuk te worden

Alle begin is moeilijk

De zaden van de beuk worden beukennootje genoemd. Ze vallen uit de duizenden bolstertjes(napjes) die de boom rijk is. Dat is feest voor de eekhoorn, de muizen, de dassen en de vinken! De meeste zaden komen onder de moederboom terecht. Onder moeders vleugels is het vaak veilig en goed toeven. Bij de beuk ligt dat anders. Na de winter mogen al die zaadjes ontkiemen, maar al gauw blijkt dit helemaal geen goede plek! Er komt weinig licht en de dichte kroon laat ook bijna geen regenwater door. Veel kiemplantjes

Beukenlaan op de Eese bij Steenwijk

gaan dood door verdroging of nachtvorst. Het drama is echter nog niet compleet. Honderden plantjes worden opgegeten door reeën, konijnen, hazen, muizen en allerlei insecten. Misschien zal hier en daar een jonge beuk een kans krijgen. Beuken zien hun kinderen nauwelijks opgroeien. Komt nog bij, dat een beuk lang niet ieder jaar vruchten en zaden voortbrengt. Sterker nog, veel beuken doen dat slechts in de zes/zeven jaar ! Het zal je niet verbazen dat naast al die prachtige lanen de meeste beukenbossen in ons land zijn aangeplant. De jonge boompjes komen gewoon van de kwekerij.

Bodem bedekt met beukenblad en hier en daar een blad vaneen eik.

Zure bosbodem

De bladeren van de beuk zijn taai van structuur. Als ze in het najaar op de bodem van het bos terecht komen, verteren ze erg langzaam. In de strooisellaag van het bos leven miljarden insecten, wormen, bacteriën en schimmels die voortdurend bezig zijn met het afbreken van organische stoffen in voedingsstoffen die door bomen worden opgenomen. Dit proces gaat in een beukenbos dus niet zo snel. De bladlaag laat daardoor ook niet veel zuurstof door. Tel daar bij op het ontbreken van zonlicht en het mag duidelijk zijn dat er onder beuken niet veel plantengroei is. Toch zijn ze er wel. De bosanemoon is er een voorbeeld van. Het gaat vaak om planten die groeien en bloeien voordat de beuk in blad komt.

Door erosie blootgelegd wortelstelsel

Wortelstelsel is oppervlakkig, fotogeniek en beschermt tegen blikseminslag

In tegenstelling tot de eik wortelt de beuk nogal oppervlakkig. Dat levert vaak mooie sfeervolle plaatjes op. Het komt namelijk voor dat zand aan de voet van een beuk tussen de wortels wegwaait of door erosie tijdens een wolkbreuk wegspoelt. Dan komen de talloze verspreide wortels bloot te liggen. Soms ontstaat dan een prachtige speelplek voor kinderen. De wortels groeien breed uit en hebben dus veel ruimte nodig. ( die ruimte wordt boomspiegel genoemd) Het maakt een beuk ongeschikt voor de grote stad. Je ziet ze wel in grote tuinen en parken, maar nauwelijks  als straatboom.

Bouw van een dassenburcht onder een beuk

Dassen kiezen graag de wortels van een beuk uit bij het graven van een burcht. Ze vinden er ruimte en het ondergrondse bouwwerk wordt er lekker stevig van. Het wortelstelsel van de beuk komt in de problemen als er lange tijd geen regen valt. Of als de grondwaterstand veel te laag is. Het enorme neerslagtekort in de droge bloedhete zomer van 2018 was voor veel beuken alarmfase 3. Het oppervlakkig wortelen heeft ook een (zomers) voordeel. De Belgische website provinciaalnatuurcentrum.be vertelt :

“Eichen sollst du weichen, Buchen sollst du suchen” zegt men in Duitsland bij een onweer. Het betekent zoveel als: eiken moet je vermijden, beuken moet je opzoeken.Dit heeft alles te maken het wortelgestel van beuk en eik. Beuken wortelen zeer oppervlakkig en de wortels gaan niet diep. De bodem rond de beuk is ook vrij droog. Daardoor is het een slechte geleider. Eiken echter hebben een dieper wortelgestel en hebben nog vaak een penwortel uit hun jeugd. Hierdoor is de geleiding naar de aarde beter. Een bliksemschicht is een ontlading vanuit de wolken naar de grond. Hij zal de weg kiezen met de minste weerstand en dat is meestal via een eik. Eiken werden zelfs als bliksemafleider geplant in de buurt van boerderijen.

Posted in Flora | Tagged , , , , | Leave a comment

Een eenzame roodborsttapuit op Takkenhoogte

Roodborsttapuit blijft soms overwinteren

Het is koud en de lucht is grijs. Decembergrijs. Dan weet je het wel. Monotoon van kleur, de zon is volledig kansloos. Ik kijk over de vlakte van Takkenhoogte. Turend door de verrekijker zoek ik bomen en struiken. Veel brem en hier en daar een meidoorn. Een meidoorn is een  prachtige uitkijktoren voor de klapekster die hier vaak wordt gezien. Klapeksters zijn niet veel groter dan een merel, maar met het blote oog zie je ze vaak op grote afstand al zitten. Dan is het tijd om de telelens op de camera te klikken en te wachten tot ie wat dichterbij wil komen. Maar nu niet. De vogel lijkt gevlogen. De heide is niet alleen kleurloos, maar vooral stil. Heel stil.

artikel Dagblad Trouw 6 december 2021

Boven in een brem  

Op grote afstand vliegt een buizerd weg. Meer avifauna is er niet. Totdat…… een kleine twintig meter vanaf de weg beweegt er iets bovenin een brem. Een vogel op de uitkijk. Nee……….geen klapekster, daar is ie veel te klein voor en te donker van kleur. De verrekijker erbij. Een roodborsttapuit ! Mannetje. Prachtig om te zien. Het contrast tussen het kleurloze winterlandschap en deze vogel kan niet groter. Dat soorten als roodborsttapuit, klapekster en grauwe klauwier in dit deel van het Reestdal voorkomen, zegt iets over de kwaliteit van het landschap.

Boek

De roodborsttapuit op de brem doet me denken aan een boek dat pas verschenen is. Dagblad Trouw besteedt er deze week uitgebreid aandacht aan. Het boek heeft als titel “Verschenen of verdwenen” en geeft een chronologisch overzicht van 70 verschenen of verdwenen soort sinds 1900, waaronder spectaculaire nieuwe soorten als grote zilverreiger, oehoe en zeearend. Naast nieuwkomers zijn er ook soorten verdwenen, zoals de griel en ortolaan. “Ieder landschap krijgt de vogels die het verdient.” Daar is geen speld tussen te krijgen. Kijk naar het grootschalige agrarische landschap en je weet dat het klopt. In Nederland doet vooral de natte natuur het goed, maar heel veel andere biotopen staan onder grote druk. Er zijn in de afgelopen eeuw meer vogels verdwenen dan verschenen.

Posted in Fauna | Tagged , | Leave a comment

De klapekster : slimme slachter op de uitkijk

Ja hoor, hij is er weer ! De klapekster op Takkenhoogte. Rijdend of wandelend over de Nieuwe Dijk heb je een behoorlijke kans om bovenin een meidoorn of berk deze bijzondere vogel te zien. Vaak op vrij grote afstand, soms ook verrassend dichtbij. Wat is er zo bijzonder aan die klapekster ?
Dertig jaar geleden begon Koos van Zomeren over de natuur te schrijven. Zijn oeuvre is omvangrijk en in erg veel van zijn boeken staan natuur, landschap, flora en fauna centraal. In 2014 verscheen een opvallend boekje: Het verlangen naar de klapekster. De schrijver woont in Arnhem en wandelt heel vaak met de hond door bos en hei. Al gauw is Koos in de 

ban van de klapekster. Gedurende vier winters noteert hij alle waarnemingen van klapeksters. En daar blijft het niet bij. Hij zoekt contact met ornithologen en andere vogelaars die allemaal dezelfde passie voor de vogel hebben als hij. Wat maakt een klapekster zo bijzonder ? En hoe komt het dat deze wintergast bij de meeste mensen zo onbekend is ? Een prachtig boekje over deze slimme vogel met een grote persoonlijkheid. Ook ik ben een beetje besmet met het klapekstervirus. Mijn dag is helemaal goed als ik er weer eens één gezien heb. In de omgeving van het Reestdal zijn er kansen genoeg. Je moet een beetje geluk hebben en een goede verrekijker. Van afstand laat de klapekster zich namelijk goed bekijken. Maar de vogels is erg slim en is je altijd te slim af. Zo is ie weg om even later op een andere plek weer op te duiken. In dit artikel vertel ik over één van de meest aansprekende vogels die we in ons  land hebben.

klapekster met lange zwarte staat en grijze rug

Eerste kennismaking

De klapekster is geen ekster, maar een klauwier. Klauwieren zijn zangvogels met de eigenschappen van een roofvogel. Broeden doet de klapekster niet meer in ons land, maar overwinteren wel. Het favoriete biotoop is open landschap als duin en heide met ruigte en open plekken. Zit graag in top van struik, boom of op een draad. Dit gedrag maakt de klapekster op grote afstand al zichtbaar. De klapekster heeft drie belangrijke kleuren: grijs, zwart en wit. Erg mooi is de kop. Over de ogen draagt de vogel een ‘Zorromasker’, een zwarte band over de ogen. De rug is grijs, de borst wit, de staart lang en de vleugels relatief kort. Een klapekster herken je ook aan zijn vlucht: golvend en snelle vleugelslagen die afgewisseld worden door glijvluchten met ingetrokken vleugels. De snavel heeft een kort scherp haakje. De poten zijn fors met scherpe nagels , maar het zijn geen klauwen. Een klapekster kan geen prooi met zijn poten vasthouden. Dat moet ie met zijn snavel doen. Het voedsel bestaat uit muizen, kleine vogels, hagedissen en insecten. Net als zijn neef de grauwe klauwier heeft de klapekster de gewoonte om prooien aan scherpe uitsteeksels ( doorns, prikkeldraad) op te hangen.

De grauwe klauwier neemt in mei het biotoop van zijn neef klapekster over.

Lanius Excubitor : De slager die de wacht houdt

Het is altijd leuk om naar de oorsprong van de vogelnaam te kijken. Het etymologisch woordenboek van de Nederlandse Vogelnamen ( Klaas J. Eigenhuis) geeft hierover veel informatie. Eerst de Nederlandse benaming : klapekster. Het woordenboek zegt hierover : ‘een duidelijk voorbeeld van een verkeerd gekozen Nederlandse naam voor een vogelsoort.’ Een tekst uit de 18eeeuw spreekt over ‘klapekster’ en bedoelt dan een ekster (

Uit etymologisch woordenboek vogelnamen

pica pica) die heeft leren praten. Het werkwoord klappen betekent immers praten. In het gezegde ‘Uit de school klappen’ zie je dit terug. Vroeger gebruikte men het spreekwoord  ‘Hij klapt als een Aekster’. De naam klapekster is in de loop van de tijd overgegaan op een heel andere niet verwante soort. Een beetje verklaarbaar is het wel, want  zowel de ekster als de klapekster zijn bont en hebben een lange staart. Maar daar houdt de gelijkenis dan wel mee op.

De klapekster heeft nog een andere naam : de Wachter. Vroeger werd deze volksnaam gebruikt door valkeniers. De naam moet je zien als ‘hij die de wacht houdt, waakzaam is en scherp waarneemt’. ( etymologisch woordenboek Nederlandse vogelnamen) Valkeniers gebruikten de opmerkzaamheid van een gevangen klapekster om wilde roofvogels te ontdekken. Ook wordt beweerd dat Linnaeus de naam Excubitor ( wachter) gebruikte omdat de klapekster andere vogels waarschuwt bij het zien van roofvogels door dan luid te gaan krijsen. Toch wel vreemd, want klapeksters zijn nogal zwijgzaam. Bovendien vangt de klapekster zelf ook andere vogels.

Koos Dijksterhuis in dagblad Trouw over de klapekster

Dan nog even het Latijnse woord Lanius. Dat betekent slager of slachter. Dat is een negatief geladen woord voor zo’n mooie vogel. Heb je wel eens een klapekster in je verrekijker gehad ? Daar kun je alleen maar van genieten. Dan wil je het woord slachter niet horen. Toch moeten we wel realistisch blijven. Hoe mooi de vogel ook is, het is een rover. Kleine vogels, muizen, reptielen en insecten, met een Lanius Excubitor op de uitkijk ben je als heidebewoner je leven niet zeker. En half dood opgeprikt worden in een meidoorn, braam ,of nog erger in het prikkeldraad,  is ook geen lolletje.

Wintergast

De klapekster wil niet meer in ons land broeden. Sinds een jaar of twintig moeten we hem in de zomerperiode missen. Het Hulshorsterzand op de Veluwe wordt genoemd als laatste plek waar een broedsel (van drie jongen) uitvloog. Ooit broedden er honderden paren klapeksters in ons land, maar het landschap zag er toen heel anders uit: veel woeste gronden van heide en venen, kleinschalig landschap met veel ruigte en onbenutte hoekjes, veel stille natuur, niet dat nette aangeharkte landschap met hier en daar nog wat natuur, zoals het Nederland van de 21e eeuw. Om zich voort te planten zoeken de klapeksters het liever hoger op, in Zweden, Finland of Polen. In de winter wordt het vinden van prooidieren daar een lastig verhaal en besluiten ze om wat naar het zuiden af te zakken. Gemiddeld blijven zo’n 300 tot 400 klapeksters bij ons in de periode november tot en met maart.  Er zijn goede ( 400-600) en slechte ( 150-300) klapeksterjaren. Dit heeft waarschijnlijk  te maken met broedresultaten in het noorden. Klapeksters hebben voorkeur voor natuurlijke landschappen als heidevelden, hoogvenen, moerasgebieden, kapvlaktes, zandverstuivingen, duinen en kleinschalig cultuurland.

Klapekster in winterzonnetje

Winterterritorium

De klapekster heeft een eigen territorium.  Je ziet de vogels dus vaak in zijn eentje. Soortgenoten jaagt ie weg. Die moeten maar een ander gebied zoeken. In de 1000 ha grote Engbertsdijksvenen ( hoogveengebied bij Kloosterhaar) komen meestal maximaal 5 klapeksters voor.(Twentse Vogelwerkgroep) Onderzoek toonde aan, dat het territorium van een klapekster heel groot is. Het kan variëren van 50 tot 250 ha, soms zelfs nog groter. Binnen dit gebied heeft de klapekster dan een aantal kleinere kernen waar hij actief is en op zoek gaat naar voedsel. Dat verklaart ook het onvoorspelbare gedrag van de vogel. Zie je bijvoorbeeld drie dagen achter elkaar een klapekster op hetzelfde heideterrein, kijk dan niet vreemd op dat hij daarna spoorloos verdwenen is. De klapekster op Takkenhoogte bijvoorbeeld zit een dag later misschien een week op het Nolderveld om daarna de heide van de Wildenberg te bezoeken. En wie weet waar hij allemaal nog zit. Dat wispelturige en geheimzinnige gedrag  maakt het moment dat je hem weer ziet altijd bijzonder !

Voedsel

Klapekster met prooi

De klapekster is een opportunist en eet prooidieren die het meest in zijn biotoop voorkomen. Op droge heiden en stuifzanden worden vaak mestkevers gevangen, in nattere gebieden zoals hoogvenen zijn dat vooral muizen. In het vroege voorjaar, de meeste klapeksters vertrekken pas in april, staan veel levendbarende hagedissen op het menu. In hoogvenen, zoals de Engbertsdijksvenen worden ook heikikkers gegeten.  Kleine zangvogels zoals mezen en vinken worden ook gegeten. Zoals eerder vermeld is een klapekster niet goed in staat om prooi in zijn poten mee te nemen. Dat moet ie met zijn snavel doen. Het haakje aan zijn snavel zal hem daarbij helpen. Meestal wordt een prooi snel op gegeten. Op koude winterdagen heeft de vogel veel energie nodig. Men heeft ontdekt dat in de namiddag, vlak voor de avond valt,  grotere prooien (muizen) worden gegeten. Zo’n lekker hapje kan dan ook uit de ‘voorraadkast’ komen. Net als neefje grauwe klauwier legt de klapekster vaak een voorraadje aan van prooien die hij op scherpe takken of doorns spietst.

Archemermaten: in de winter de klapekster ,in de zomer de grauwe klauwier

Om een idee te geven wat een klapekster zoal naar binnen werkt volgt hier een fragment uit het boekje ‘Het verlangen naar klapekster’ Koos van Zomeren. Het gaat over het gedrag van één klapekster in het Gooi waargenomen op 28 maart in 2012 : ….’de van der Poels ( onderzoekers) hebben van de ochtend tot de avond hun klapekster in de gaten gehouden, speciaal om wat hij teweeg bracht in de plaatselijke populatie levendbarende hagedissen. Hij bleek de dag te beginnen met het verorberen van twee gehangen hagedissen van de vorige dag. In vervolg daarop werden er die dag in totaal 18 gevangen, waarvan er 13 direct of na kortere tijd werden opgegeten. Vijf beesten bleven

Een klapekster pakt ook nogal eens een winterkoning

dus hangen voor later.’  In het tijdschrift Ravon plaatsten Paul en Loes van der Poel een artikel over het foerageergedrag van klapeksters. In de winter van 2009/2010 werden de gespietste of geklemde prooien van één klapekster geteld. De oogst was erg indrukwekkend: 35 insecten ( veel kevers), 26 zoogdieren ( muizensoorten), 40 vogels ( winterkoning, mees en roodborst), 38 reptielen ( levendbarende hagedissen). Doorgaans worden de prooien op een vaste plek verwerkt :  laten we het maar de slachtplaats van Lanius Excubitor noemen. We weten precies wat  klapeksters eten dankzij braakbalonderzoek. Braakballen worden gevonden onder slaapbomen.

Klapeksterbiotoop in Engbertsdijksvenen

Biotoop

Eerst maar even een paar voorbeelden landschappen waar je de klapekster niet gauw zult aantreffen : in bossen en het agrarische landschap. Een klapekster die in ons land de winter doorbrengt heeft namelijk  een paar noten op zijn zang. Het landschap moet open

klapeksters houden niet van heide die vergrast

zijn, liefst een beetje glooiend met hier en daar een boom of struik. ( als uitkijkpost en slaapboom) De vegetatie moet kort zijn met open plekken. Heide bijvoorbeeld moet niet te nat en zeker niet te hoog. Heide die sterk aan het vergassen is of bedekt met hoge en dichte planten van struikheide is bij klapeksters niet populair. Net als geplagde heide. Daar is ook niets eetbaars te vinden. Voor het vangen van kevers, muizen en hagedissen heb je open ruimtes nodig. Een onderzoek op de Veluwe kwam met een verrassende conclusie. Klapeksters houden ook van ruige akkers. Ze vangen er veel muizen.

Is er nog toekomst voor de klapekster in ons drukke landje ?

Ja, er zijn positieve ontwikkelingen. Ook negatieve trouwens. Eerst naar de goede kant van de zaak. Om het klapeksters naar de zin te maken is het herstellen van grotere heide- en hoogvenen nodig. Landschap Overijssel bijvoorbeeld is momenteel op de Lemelerberg en bij Beerze bezig  grote oppervlakten aan bos om te zetten naar heide. Dat betekent dat er

bos maakt plaats voor heide op de Lemelerberg

meer leefruimte voor de klapekster komt. Het zal nog wel wat jaren duren voordat deze gebieden zo verruigd en gevarieerd zijn dat er genoeg voedselaanbod is, maar het zijn stappen op de goede weg. Grote grazers op de heide, zoals koeien en schapen, zorgen voor meer mestkevers . Bovendien komt er meer variatie in het landschap en neemt de biodiversiteit (lees : meer voedselaanbod zoals muizen en kleine zangvogels ) toe. De aanleg van natuur- en wildakkers en bloemrijke akkerranden is ook gunstig. De akkers worden niet geoogst en trekken in de winter veel muizen en vogels aan. Kan gunstig

Grote grazers zorgen indirect voor meer mestkevers

uitpakken voor overwinterende klapeksters, zeker als deze akkers aan de randen van heidevelden liggen. Nadelig voor klapeksters is de toename van onrust in overwinteringsgebieden. In sommige terreinen is de recreatiedruk groot en wordt de klapekster gedwongen om zich te verplaatsen. Een mo0i voorbeeld was in de winter van 2020/2021 de coronadrukte. Op Takkenhoogte liet de klapekster zich niet zien. Over het algemeen laten klapeksters zich op afstand goed bekijken, maar vaak gaan ze toch op de vlucht. De achteruitgang van insecten kan ook negatief uitpakken. We weten dat de vogels veel kevers eten. Wat voor invloed dit heeft op het menu van de klapekster moeten we nog maar afwachten.

Struin met je verrekijker de vlakte af en let op de toppen van bomen en struiken

Hoe ontdek je een klapekster ?

Weet wel waar je aan begint als je op zoek gaat naar je eerste klapekster. De kans bestaat dat je bij het ontdekken van je eerste exemplaar voorgoed ‘verloren’ bent. Titels van verslagen en boeken als ‘In de ban van de klapekster’ of ‘Het verlangen naar klapekster’ zeggen genoeg. Er zijn vogelaars die niet meer normaal  een heide kunnen bezoeken. Ze móeten met de kijker de vlakte afturen op zoek naar de ene vogel in de top van een boom of struik.  Als je eenmaal door hebt hoe een typisch klapekstergebied er uit ziet, wordt de kans op een ontmoeting groter. In het Reestdal kun je een klapekster dus tegenkomen op de heide van Takkenhoogte, Meeuwenveen en De Wildenberg. Waarschijnlijk ook in de Vledders, maar daar mag je niet komen. Net als de Archemermaten langs de Regge bij de stuw van Archem. Ook niet toegankelijk, maar wel een mooi klapeksterbiotooop.  Gelukkig kun je vanaf de randen vaak de terreinen goed overzien. Ik heb klapeksters waargenomen in de Engbertsdijksvenen, op het Dwingelderveld en op Takkenhoogte. In de Junner Koelanden is de kans op een ontmoeting ook groot. Kijk op de website www.waarneming.nl Daar vind je actuele waarnemingen van klapeksters.

Neef grauwe klauwier broedt wel in ons land

Waarom broedt ie hier niet meer ?

Het antwoord op deze vraag is lastig te geven. De grauwe klauwier, qua gedrag en voedselkeuze lijkend op zijn neef klapekster, broedt wel in ons land. Sterker nog, het gaat steeds beter met deze vogel. Hij voelt zich thuis in typische klapeksterbiotopen, houdt ook van open terrein met veel variatie en struwelen. Eet ook insecten, muizen, reptielen, vogels, dus klapekster : wat let je ? In 1999 de laatste klapekster broedende klapekster in ons land , een come-back van deze prachtige vogel zou erg mooi zijn.

Gebruikte bronnen :

Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen – Klaas J.Eigenhuis

Vogels van Europa- Lars Jonsson

Het verlangen naar klapekster- Koos van Zomeren

Vogelatlas van Nederland -Sovon uitgave 2018

Kwartaalblad 67 Het Drentse Landschap

Eigen waarnemingen

Informatieve links :

Over aantallen en andere cijfers van Sovon 

- Algemene informatie over de klapekster van Vogelbescherming 

- Youri in de ban van de klapekster op YouTube

- artikel natuurfotografie met prachtige foto’s  en een  mooi verhaal 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Posted in Fauna | Tagged , , , , , | Leave a comment

De tien mooiste bankjes in het Reestdal deel 2

Het Reestdal is een waar eldorado voor wandelaars. Een ommetje over de landgoederen  Dickninge of de Havixhorst bijvoorbeeld. Wat denk je van een langere tocht vanuit De Wheem in Oud-Avereest ? Je loopt hier zo Drenthe in en je kunt er uren dwalen. Zoek de stilte aan De Stapel  bij ‘t Ende op. Ook zo’n prachtige plek. Veel wandelaars dragen een rugzak met wat proviand en een flesje drinken. Die zijn vaak heel erg blij met een bankje op een prachtige plek. In dit artikel aandacht voor de tweede serie van vijf toplocaties.

De Zuidberg, kerkenpad Oud-Averee

De Zuidberg 

Lopend vanaf de Reestkerk naar  het Reest bruggetje kom je op een prachtige plek. Het kerkenpad ligt hier duidelijk wat hoger in het landschap. Je kijkt van dit  “Opa Berendbankje” zo het Reestdal in. In het voorjaar zijn de hooilanden hier geel van de dotterbloemen. De bank staat met de rug naar een eeuwenoude es. (akker) Deze bolvormige es wordt vaak ingezaaid met boekweit of verrijkt de biodiversiteit als natuurakker. Dit deel van het kerkenpad ligt nog in Overijssel.

Bankje Den Kaat (nog net Overijssel) met uitzicht op het Drentse Rabbinge

Den Kaat 

Langs de Reest lagen vroeger al verschillende nederzettingen. Vaak niet meer dan een verzameling van twee of drie boerderijen. Den Kaat is er een voorbeeld van. Achter Den Kaat loop je richting de Reest. Vlak voor de brug ( met sluisdeuren) staat dit ( nieuwe) bankje. De Reest meandert hier aan je voeten en je hebt een magnifiek uitzicht op de pitrushooilanden. Voor je ligt aan de Drentse kant een mooie esrand, de grens tussen het natte hooiland en de hoog gelegen akker.

Rabbingerveld

Rabbingerveld 

Dit speciale bankje staat er nog niet zo lang. Het is een soort dilemma-bank. Je moet namelijk een keuze maken. Of je gaat zitten met een mooi uitzicht op het westen en geniet  ‘s avond van een mooie avondlucht en een ondergaande zon boven de hei. Of je kiest voor een blik oostwaarts. Dan kijk je ‘s winters over een kletsnatte laagte en ‘ zomers over een droge bedding die rood uitslaat van duizenden zonnedauwplantjes. De bank staat langs het graspad, dat van Rabbinge naar de Nieuwe Dijk loopt. Geschikt voor vier personen.

Drogteropslagen bovenloop Reest

Drochteropslagen 

Heel geschikt gebiedje om even tot rust te komen. Vanaf het dorpshuis in Drogteropslagen loop je hier naar de bovenloop van de Reest. Dit “Rondje Reest ” loopt door een gebied waar Het Drentse Landschap een paar meanders en waterberging heeft gerealiseerd. Het reservaat wordt steeds meer begroeid, de natuurvriendelijke oevers worden steeds rijker aan allerlei planten. Veel vogelsoorten vinden er rust en voedsel. Er is een vogelkijkscherm neergezet en een paar bankjes. Dit is er één van.

Landgoed Dickninge

Landgoed Dickninge

Eén van de weinige plekken waar je langs de Reest kunt lopen. De tuin van Dickninge. In april is deze locatie erg populair. Oorzaak? De massale bloei van de holwortel. Deze stinzenplant staat dan bij duizenden in bloei, samen met bosanemoon en speenkruid. Heel vroeg in het voorjaar is de tuin wit van de sneeuwklokjes. Een prachtige plek voor een bank ! Je kijkt hier vanuit Drenthe op de hooilandjes in de provincie Overijssel.

 

 

 

 

Posted in De mooiste plekjes | Tagged | Leave a comment