In de laatste ijstijd bereikten de gletsjers uit het noorden de huidige provincie Drenthe niet meer. Wat er wel gebeurde had een enorme invloed op het landschap. Smeltende sneeuw sleep diepe beekdalen uit vanaf het Drentse Plateau naar de randen. Op meerdere plekken ontstonden patronen van beekjes, die allemaal afstroomden naar de lager gelegen randen van de provincie.
Weinig verval
Zo ontstonden de stroomgebieden van bijvoorbeeld De Drentsche Aa, het Oude Diep, De Hunze en de Wold Aa. De beken van Drenthe worden laaglandbeken genoemd. Het hoogteverschil tussen brongebied en benedenloop bedroeg namelijk hooguit vijftien meter. Het verval van deze beekjes was dus niet zo groot, het water stroomde niet bijster snel.
Dikke laag dekzand
Aan het einde van de laatste ijstijd werd het landschap geteisterd door poolstormen. Grote delen van noord en oost Nederland kwamen onder een dikke laag (geel) dekzand. Grote zandvlaktes ontstonden, beken zochten hun weg. Op laaggelegen plekken bleef water staan. Het klimaat veranderde, de aarde warmde op en de kale vlakke Drentse toendra veranderde in een oerwoud. Op de natste plekken (vooral aan de randen) vormde zich veen uit afgestorven planten. Uitgestrekte natte en woeste hoogvenen en moerassen ontstonden.
Een paar Drentse laaglandbeken ontstonden niet op het zand van het Drents Plateau, maar in die uitgestrekte hoogvenen aan de rand van de provincie. Het water van deze veenbeken had heel andere eigenschappen. Was het water van de meeste laaglandbeken Continue reading