Dode ree doet leven………

Dode ree

Op het heideveld ligt een dode ree. Het arme dier heeft zich te pletter gelopen tegen een raster. Onder normale omstandigheden springt een ree met het grootste gemak over zo’n barrière heen. Maar nu niet. De kans is groot dat het dier in paniek was. Opgejaagd misschien, door een loslopende hond ? We zullen het nooit weten. Het vinden van een dood dier is verre van leuk. In ons land land sterven maar weinig grote zoogdieren een

Brochure over aaseters

natuurlijk dood. De grootste moordenaar heet verkeer. Jaarlijks worden hier  zo’n 6000 reeën dood gereden. In heel Europa sterven per jaar zo’n 194 miljoen vogels en 29 miljoen zoogdieren door wegverkeer. Dat zijn erg trieste cijfers. Ook al worden weinig dieren op een normale manier oud, de dood is wel onderdeel van het ecosysteem. Dood doet leven. 

Aaseters in het ecosysteem 

Aas is een dood dier. Kadavers van dieren zijn buiten bronnen van mineralen, vitamines, water en bouwstoffen.  Je staat er versteld van hoeveel dieren daar weer van profiteren. Vooral van grotere dieren. Een paar voorbeelden ? Ik haal ze uit brochure “Dood doet

Botten leveren mineralen en andere bouwstoffen

Leven” van  Ark Ontwikkeling. “De zware botten van grote kadavers vormen in kalkarme landschappen decennialang een bron van mineralen. Ook het vlees is langer beschikbaar dan dat van kleine kadavers. In de winter levert dit wekenlang voedsel voor roofdieren, die zich door de lange ligtijd het aas eten eigen kunnen maken. Zeker voor onervaren roofdieren is aas een welkome voedselbron. Ook vormt het krachtvoer voor roofvogels tijdens de trektijd en voor dassen aan het eind van een winterrust. Een groot kadaver biedt de mogelijkheid om voedselvoorraden aan te leggen. Dit hamstergedrag is onder andere bekend van raven: hun snel groeiende jongen hebben veel voedsel nodig in korte tijd”.  

De raaf is een aaseter

Weinig energie

In bovenstaande tekst worden er al een paar genoemd, maar er zijn er veel meer. De meeste dieren zijn geen fulltime aaseters, maar eten van een kadaver als het toevallig zo  uitkomt. Het eten van aas heeft een groot voordeel. Het kost weinig energie om het te bemachtigen. Een vleeseter moet onder normale omstandigheden meer energie uit zijn prooi halen, dan de energie die het kost om die prooi te vangen. Als dat niet lukt verzwakt het dier.

Onderzoek

In België, Duitsland en Nederland is in een aantal natuurgebieden negen jaar lang onderzoek met wildcamera’s gedaan. Daarbij werden aangereden dode dieren gebruikt als aas ( zoals ree en edelhert) Het resultaat van het onderzoek was verrassend. Maar liefst 18

De koolmees gebruikt haren voor nestmateriaal

soorten zoogdieren en 77 vogelsoorten gingen aan tafel. Directe aaseters voeden zich met het dode dier, indirecte aaseters zijn er ook. Die eten bijvoorbeeld van insecten op het kadaver. Elf roofvogelsoorten bleken te foerageren op kadavers, net als vijf soorten uilen en drie soorten spechten. Het gaat niet alleen om vlees. Een aantal vogelsoorten waaronder kraai, spreeuw en koolmees pikten haren weg om te gebruiken als nestmateriaal. De komst van de wolf in ons land is voor aaseters gunstig. Wolven eten hun prooi namelijk nooit helemaal op.

 

Posted in Fauna | Tagged , | 1 Comment

Fitis en tjiftjaf, moeilijk te onderscheiden, totdat………..

Het is voorjaar. De pruimenboom bijna in bloei en de tjiftjaf is weer terug !

Het voorjaar is in aantocht ! Net als een heleboel vogelsoorten. Vanuit Afrika of Zuid-Europa op weg naar ons om te doen wat er gedaan moet worden: het in stand houden van de soort. Onder al die binnenkomende vogeltjes zitten een heleboel mooie soorten met prachtige kleuren. Wat dacht je van de gekraagde roodstaart, de blauwborst of de wielewaal ? Onder vogelaars mateloos populair. Veel minder aandacht is er voor een groep onopvallende  zomergasten die je bijna overal kunt zien en horen. Bescheiden gekleed in bruine, groene en lichtgele tinten. Het is een lastige groep om op naam te brengen. Om het niet te moeilijk te maken beperk ik me maar tot twee vertegenwoordigers uit dit moeilijke volkje: de fitis en de tjiftjaf.

De fitis zit vaak op een vaste zangpost

Zodra ze gaan zingen……

Heb je ze in de verrekijker, dan wil een blik op de wenkbrauwstreep en de kleur van de pootjes nog wel eens helpen. Op de website van de Vogelbescherming worden de verschillen tussen tjiftjaf en fitis erg overzichtelijk in beeld gebracht. Gelukkig doen deze vogeltjes ( de mannetjes) in het voorjaar de hele dag niets anders dan zingen en lossen dan direct het determinatieprobleem op. In hun zang zijn ze namelijk totaal verschillend ! Met je ogen dicht is het op naam brengen van dat geelbruine vogeltje een makkie ! Daar heb je helemaal geen vogelgids voor nodig.

Tjiftjaf of Zilpzalp ?

De tjiftjaf hoort bij de groep vogels die hun eigen naam roepen. Niet zo duidelijk als de koekoek en de grutto dat kunnen, maar als je goed luistert doet deze vogel dat ook. Mijn voorkeur gaat uit naar de Duitse benaming van dit vogeltje : der Zilpzalp. Deze naam past m.i. beter bij zijn roep dan het “getjiftjaf ” bij ons .

Fitis in jonge berkenopslag

Van hoog naar laag

De zang van de  fitis is een heel ander verhaal. Ben je in een melancholieke bui en wil je dat een poosje vasthouden, ( soms ook wel lekker) blijf dan een poosje naar een zingende fitis luisteren. Het vogeltje zal de weemoed bij je alleen maar versterken. Het korte en steeds herhaalde riedeltje is kort en verloopt in zoete klanken van hoog naar laag. Wat tijdens het zingen op valt is dat het mannetje vaak terug komt naar dezelfde zangpost. Als fotograaf krijg je dan alle kansen om een mooie opname te maken.

Biotoop waar tjiftjaf en fitis zich thuis voelen

Waar zitten ze ? 

De tjiftjaf zit bijna overal, in tuinen, parken en bosjes, het liefst met wat struweel als ondergroei. Het aantal broedparen in ons land ligt rond de 500.000, dus echt zeldzaam is dit leuke vogeltje niet. De fitis is wat kritischer. Stedelijk gebied is niet populair bij de fitis. Een paartje broedt het liefst in jonge opslag, bijvoorbeeld in duinen, heidegebieden of jonge bossen. Er is vaak veel kritiek op grootschalige boskap,  maar als de kapvlakte verandert in een open gebied met boomgroepjes en struweel, is dat gunstig voor de fitis. Als opslag van bomen en struiken uit de heide wordt weggehaald ( heideschonen) zal de fitis er niet broeden. Voor een aantal vogelsoorten ( boompieper, fitis en roodborsttapuit) is het beter om op heideterreinen een aantal  (jonge) bomen te laten staan. Bijvoorbeeld in groepjes.

Posted in Fauna | Tagged , , | Leave a comment

Stinzenplanten brengen het voorjaar

Massale bloei holwortel in de tuin van Dickninge

De tuin van Landgoed Dickninge is “wereldbekend”. Als de bomen nog kaal zijn en de nachten nog koud, is daar het voorjaar namelijk al lang begonnen. In februari en maart komen sneeuwklokjes massaal boven de grond en eind maart is de bodem van het bos bedekt met de kleurrijke tapijten van holwortel, bosanemoon en ander vroege bloeiers. Dat trekt veel volk. Waardoor komen al die prachtige planten alleen in die tuin voor en niet of veel minder ergens anders ? Het antwoord is niet zo moeilijk te geven. Het gaat hier namelijk over een bijzonder groep voorjaarsbloeiers binnen de Nederlandse flora : de stinzenplanten. Daar zit een verhaal achter.

Stinzenplanten in de Notaristuin Den Burg Texel

Stins

Het woord stins is een Fries woord. Het betekent versterkt en stenen huis.  In Friesland is men ooit begonnen om de typische flora van de stinzentuinen te beschrijven. In 1932 verscheen het eerste boek. Vanwaar die interesse ? Rijke bewoners waren waarschijnlijk niet echt tevreden over de kleuren in hun grote tuinen, want men liet uit Midden-en Zuid-Europa rijkbloeiende en sierlijke gewassen importeren om de tuinen en parken wat meer aanzien te geven. Dat waren vooral planten die groeiden uit bollen, knollen of wortelstokken. Vaak bijzonder kleurrijk. Na een lange donker winter een lust voor het oog ! Je werd er vrolijk van.

Borg

Er is een verhaal over het ontstaan van het woord stinzenplant. Het speelde zich af in het Friese Veenwouden. Bewoners van de Schierstinsaldaar zagen de bloei van een prachtig

Veel tuinen met stinzenplanten zijn voor publiek toegankelijk

plantje en wisten niet hoe het heette. ( bleek het Haarlems Klokkenspel). De plant kreeg de naam “stinseplant“, zo logisch als wat. In een boek over Dantumadiel in 1932 werd de naam door de schrijver gebruikt. Sinds die tijd is de term stinsplant of stinseplant langzaam verbasterd tot stinzenplant. In de provincie Groningen wordt een (stenen) landhuis borg genoemd. Ze hebben daar ook een heel mooi woord voor al die kleurrijke voorjaarsplanten:  börgbloumkes. In Groningen een Fries woord gebruiken, nee dat ging niet gebeuren.

Waar werden ze weggehaald ? 

Als je je wat meer gaat verdiepen in de geschiedenis van onze stinzenflora,  (er is heel veel

De tuin bij de dorpskerk van Diepenveen

informatie op internet en er zijn prachtige boeken over geschreven) kom je vaak het begrip Kleebwald tegen. Het oorspronkelijke pure en natuurlijk milieu voor stinzenplanten ligt vooral in de bossen van midden Europa. Dat zijn de (helling) bossen van de middelgebergten waar bodemmateriaal ( humus) door jarenlange erosie naar beneden is afgegleden. Aan de voet van de berg/heuvel ontstond op die manier een zeer voedselrijk milieu, vaak kalkrijk, lemig of kleiig. De humuslaag van gevallen blad zorgde voor een rijk bodemleven. Dit soort bos wordt Kleebwald genoemd. Het is moeilijk om er achter te komen, waar het woord Kleeb vandaan komt. Er wordt beweerd dat Kleeb een veldnaam is. ( bron: artikel Leo Stockmann) Het woord heeft in de Duitse taal in ieder geval geen betekenis.

Definitie van stinzenplanten

In een oude uitgave van de KNNV getiteld “stinzenplanten in Nederland” staat de volgende omschrijving: “Onder stinzenplanten verstaan wij een soort die in zijn verspreiding binnen een bepaald gebied vrijwel uitsluitend beperkt is tot stinzen, buitenplaatsen, oude boerenhoeven, pastorietuinen en aanverwante milieus, zoals kerkhoven en oude stadswallen. Het gaat in de regel om soorten met opvallende bloemen, die vroeger op buitenplaatsen e.d. zijn aangeplant en die vervolgens zijn verwilderd en ingeburgerd”. 

Martena State in Kornjum is een mooi voorbeeld van een stins

Mensenwerk 

Het milieu voor de stinzenplanten is geen natuurlijk milieu. Het is een omgeving die door toedoen van menselijk ingrijpen anders is dan de directe omgeving. Door vergraven, bemesten, aanvoer van aarde, door aanplant van bijvoorbeeld beuken, e.d. ontstond een geschikt biotoop voor een stinzenflora. De grond bemesten kon door de vijvers en grachten

Look zonder look is een begeleider van stinzenplanten

op te schonen en de humusrijke modder in de tuin te deponeren. Er zullen dan ook heel wat jaren verstreken zijn voordat de biotische en abiotische omstandigheden optimaal genoemd konden worden. Overigens profiteren ook andere planten van deze omstandigheden. In tuinen met stinzenflora komen ook veel soorten voor, die ook buiten het landgoed zijn te bewonderen. Fluitenkruid, speenkruid, look zonder look, dagkoekoeksbloem en zevenblad zijn daar voorbeelden van. Dit zijn geen stinzenplanten, maar begeleiders, planten die zich vaak erg thuis voelen in het vochtig stikstofrijke en voedselrijke Een biotoop maken voor stinzenplanten was geen eenvoudige zaak, het was vaak een kwestie van lange adem en veel geld.

Andere soorten 

Naast de overbekende sneeuwklok, holwortel en krokus zijn er nog heel erg veel andere soorten die onder de categorie stinzenplant vallen. Andere voorbeelden zijn vingerhelmbloem, lenteklokje, gevlekt longkruid, daslook, gevlekte aronskelk, bosgeelster en knikkende vogelmelk. Natuurlijk zijn er veel meer. Een heel overzichtelijk en prachtig uitgelegen boek is de Basisgids Stinzenplanten met daarin 120 soorten prachtig in woord en beeld gebracht. Het boek is uitgegeven door de KNNV. Een aanrader voor een ieder die wat meer over stinzenplanten wil weten.

Geneeskrachtig?  

Ook bij kloosters werden tuinen met stinzenflora aangelegd, maar dat gebeurde vaak om een andere reden. Men had ontdekt, dat er ook planten tussen zaten met geneeskrachtige eigenschappen. De holwortel op Dickninge heeft zeer waarschijnlijk alles te maken met  de geschiedenis van het dubbelklooster Dickninge ,dat eeuwenlang op de plaats van het huidige landgoed heeft gelegen.  De holwortel werd door veel mensen kloosterkruid genoemd. Van de plant wordt beweerd, dat de plant verdovende en kalmerende eigenschappen heeft.

Lenteklokje in de tuin van Jongemastate in Raerd

Vindplaatsen in Noord Nederland

De provincies Groningen, Friesland en in mindere mate Drenthe zijn de schatkamers van onze stinzenflora. Hieronder een lijst van locaties waar je als stinzenplantenliefhebber je hart op kunt halen:

Provincie Groningen:                                                Provincie Friesland: 

Pieterburen- Domies toen                                              Jelsum- Dekemastate 

Slochteren- Fraeylema Borg                                        Cornjum- Martenastate

Uithuizen- Menkemaborg                                             Raerd- Jongemastate 

Drenthe: 

De Wijk- Landgoed Dickninge

Assen-  Landgoed Overcingel

Verhildersum bij Leens is een mooi voorbeeld van een Groninger borg

Wanneer bloeien ze?

Stinzenplanten zijn typische voorjaarsbloeiers. Ze bloeien in de vroege lente en als de zomer begint zijn ze bijna allemaal al weer verdwenen. Een kort en heftig bestaan dus. Alles moet gebeuren in een korte periode : groeien, bloeien, vruchten en zaden maken en reservevoedsel maken voor het overleven onder de grond. Licht is een belangrijke voorwaarde in hun bestaan. Als je een bezoek wilt brengen aan een locatie met bloeiende stinzenplanten, hoe weet je welke soorten te zien zijn en waar? Een prachtige website geeft je het antwoord: de Stinzenflora-monitor.

Sleutelbloemen in Domies Toen in Pieterburen

Hoe overleven ze?
In de zomer en winter zijn de bovengrondse delen van de meeste stinzenplanten niet te zien. Onder de grond bevinden zich de knollen (van bijvoorbeeld holwortel, crocus en voorjaarshelmbloem) , de bollen (van bijvoorbeeld vogelmelk, daslook en sneeuwklokje), of wortelstokken, zoals bij de gele anemoon. In het voorjaar is de groei van de planten, vooral bij warm voorjaarsweer, explosief. De meeste stinzenplanten horen thuis in de bossen, waar ’s zomers weinig licht is. De meeste tuinen van landgoederen, buitenverblijven e.d. zijn in het vroege voorjaar rijker aan bloeiende planten dan in de zomer.

Rondom de Schierstins in Veenwouden staan veel soorten stinzenplanten

 

Meer weten ?

-Niet over stinzenplanten, maar wel een site waarop alle stinzen in Friesland worden benoemd.

- Een overzicht van de mooiste borgen in de provincie Groningen

- Een overzicht van de belangrijkste staten en stinzen in Friesland

 

Posted in Flora, Natuur | Tagged , , , , , , , | Leave a comment

Galanthofilie ( liefde voor sneeuwklokjes) in de tuin van Dickninge

Massale bloei sneeuwklokjes in de tuin van Dickninge

Een aantal begrippen eindigend op -ofilie zijn nogal beladen. Dat geldt niet voor bibliofilie, hoewel die hobby behoorlijk in de papieren kan lopen. Je doet er in ieder geval niemand kwaad mee. Weinig mensen kennen dit woord, maar ze bestaan wel:  galanthofielen. Onschuldiger kan bijna niet. Dat zijn namelijk mensen die heel erg van sneeuwklokjes  houden. Galanthus betekent melkwitte bloem. Bedacht door Linnaeus in de 18e eeuw. In Engeland noemen ze de plant snowdrops. Ook leuk gevonden.

sneeuwklokjes als stinzenplant in de tuin van dorpskerk Diepenveen

Stinzenplant 

Sneeuwklokjes zijn stinzenplanten. Planten die vroeger zijn ingevoerd (vaak bol-en knolgewassen) om tuinen van deftige huizen en  landgoederen te verfraaien. In de tuinen van landgoed Dickninge staan de snowdrops in februari/maart bij honderden in bloei. Het zijn de voorlopers van andere stinzenplanten, zoals de holwortel, want die kleurt in april de tuinen wit en roze.

Vrolijk

Het meest voorkomende sneeuwklokje is, hoe kan het ook anders, het gewone sneeuwklokje. Het plantje houdt van humusrijke, beetje vochtige en niet te zure grond. En natuurlijk van licht !  Het sneeuwklokje kondigt als eerste het voorjaar aan. Dat doet ie soms al in januari ! Misschien is voorjaarsbloeier geen goed woord en moet je bij het sneeuwklokje eerder spreken van winterbloeier. Voorjaarsbloeiers laten hun mooiste kleuren zien als de bomen nog kaal zijn. Daarna verdwijnen ze in stilte of kwijnen weg door gebrek aan aandacht, want dat laatste hebben ze dan meer dan genoeg  gehad. Na de winter smachten we met z’n allen naar het voorjaar en een tuin met bloeiende winterakonieten, krokussen  en sneeuwklokjes maakt ons vrolijk. Net als knalrode bollenvelden of een plantsoen met honderden gele narcissen. We kunnen er niet genoeg van krijgen.

Erg veel soorten 

Ik heb veel respect voor mensen met een gespecialiseerde natuurkennis. Iemand die alle Nederlandse vogels aan het geluid herkent bijvoorbeeld, of een bioloog die een prachtige gids schrijft over de meer dan 380 soorten zweefvliegen die in ons land voorkomen. Zo heb je dus ook sneeuwklokspecialisten die moeiteloos de 19 verschillende soorten uit elkaar kunnen houden. Binnen die 19 soorten heb je talloze variëteiten of cultivars, dat zijn planten die door vermeerdering en kruising bepaalde eigenschappen hebben gekregen.

Sneeuwklokjes op Texel in bosje bij De Cocksdorp

Texel

De belangrijkste plek met sneeuwklokjesteelt van ons land is Texel. Dat is ontstaan in de jaren ’60. Texelaars hadden ontdekt dat sneeuwklokjes in Frankrijk werden gezien als onkruid en dat niemand daar moeilijk deed als je polletjes uit de bossen weghaalde. Daar zagen ze op Texel wel brood in. Dat was nog eens wat anders dan schapen ! Op het eiland werden  de bolletje uitgezet in de bossen, singels en houtwallen. Inmiddels is de bolletjesteelt in de bossen verboden, maar vind je daar nog steeds hele velden sneeuwklokjes. De plantjes worden nu op aparte velden gekweekt.

Hommel op bloeiende wilg

Voortplanting

Op zachte februaridagen zie je al citroenvlinders fladderen, nerveus op zoek naar voedsel dat er misschien helemaal nog niet is. Of een verdwaalde hommelkoningin, te vroeg wakker geworden uit de winterslaap. ( de gewone hommels zijn allemaal dood) Waar vinden deze vroege insecten het energierijke  stuifmeel en nectar ?  Onderzoek heeft aangetoond dat insecten in staat zijn om uit bloemen van sneeuwklokjes nectar te halen.  De website Flora van Nederland  meldt: “Vroeg actieve bijen en hommels halen bij gunstig weer al vanaf februari uit de sneeuwklokjes  oranjekleurige pollen en zelfs een kleine hoeveelheid nectar. Mogelijk treedt er soms ook vruchtzetting in de Benelux op. De zaden worden door mieren versleept, omdat er een voor hen aantrekkelijk mierenbroodje aan zit.”  Als de sneeuwklokjes in Nederland het voor hun voortplanting moeten hebben van bestuiving door insecten, dan wordt het niet wat. Sneeuwklokjes genoeg, maar te weinig insecten, dus te weinig bestuiving en bevruchting. Nee, een nieuwe generatie sneeuwklokjes krijg je vooral door vermeerdering via bollen. Dat heet ongeslachtelijke voortplanting. Bollenteelt op Texel bijvoorbeeld is voor een groot deel gespecialiseerd in het vermeerderen

Sneeuwklokjes op Landgoed Dickninge

Dickninge

Landgoed Dickninge ligt even buiten De Wijk en leent zich prima voor een korte wandeling. De tuin is vrij toegankelijk. In februari/maart  bloeien sneeuwklokjes massaal, later in het voorjaar gevolgd door  holwortel en bosanemoon.

 

 

Meer lezen over sneeuwklokjes ? 

Over de geschiedenis van het sneeuwklokje

Het sneeuwklokje is een stinzenplant 

Leuke info van het blad Landleven.

Informatie op Flora van Nederland 

Over verschillende soorten en andere voorjaarsbloeiers ( Buitenleven)

Filmpje over het vermeerderen van sneeuwklokjes

What do you want to do ?

New mail

Posted in De mooiste plekjes, Flora | Tagged , , | Leave a comment

Aan de knoppen herken je de boom

knoppen van de paardenkastanje in de winter

Waaraan herken je een boom ? Aan de vorm van het blad natuurlijk. Bij een aflevering van De Slimste Mens kreeg een deelnemer een galerij van acht bladeren te zien. Dat lukte gedeeltelijk. Niet vreemd natuurlijk, want zo makkelijk is dat niet. Het blad van de paardenkastanje gaat wel lukken, net als het blad van de eik. Canadezen zullen niet veel

Eiken op landgoed Dickninge - herkenbare boomsilhouetten

moeite hebben met het blad van de esdoorn. Toch zijn er meer herkenningspunten aan een boom. Het silhouet ( de vorm) kan heel karakteristiek zijn (spar, eik) , net als de schors (plataan). Dit artikel gaat over een ander kenmerk: de  knoppen. Boomknoppen kunnen zo verschillende zijn, dat het je in de winter lukt om een boom op naam te brengen. De mooiste tijd om naar de knoppen te gaan is februari/maart, als de boom weer een sapstroom krijgt en de knoppen gaan zwellen.

knoppen van de esdoorn

Wat is een knop ? 

Aan het eind van de zomer heeft de boom aan de twijgen die dat jaar zijn gemaakt uitstekende knobbeltjes gevormd. Dat zijn de knoppen die in het volgende groeiseizoen garant staan voor nieuwe scheuten, bladeren en/of bloemen. Aan een boom vind je vier soorten knoppen:

- bladknoppen ( bij alle bomen)

- bloemknoppen ( sleedoorn)

- gemengde knoppen, die bladeren en bloemen bevatten  ( paardenkastanje)

- slapende knoppen, die alleen in bijzondere omstandigheden uitkomen

Jonge bomen hebben alleen bladknoppen. Ze bloeien pas later. Bladknoppen zijn vaak wat spitser dan gemengde knoppen of bloemknoppen. Vaak zijn knoppen te klein om ze in de lengte door te snijden, mocht je willen weten hoe ze er van binnen uitzien. Bij de knop van

Een spruitje is een eetbare bladknop

een paardenkastanje wordt dat al wat makkelijker, maar de meest geschikte knop om van binnen te bekijken is het spruitje ! Snijd maar eens een spruitje open en je ziet allemaal kleine laagjes op elkaar: opgevouwen blaadjes. Het spruitje heeft geen schubben ( gelukkig maar). Knoppen zonder schubben worden naakte knoppen genoemd. Knoppen met mooie schubben vind je op de tak van een paardenkastanje. Zet in het vroege voorjaar een paar kastanje takken op een vaas en geniet van het wonder dat uit zo’n knop komt !

Schubben beschermen de knoppen van de eik

Knopschubben  

Knoppen mogen niet uitdrogen, bevriezen of kapot gaan door schimmels. Als een veilige warme jas worden de tere opgevouwen bladeren en/of bloemen door schubben omhuld. Sommige knoppen zijn behaard en voorkomen te veel warmteverlies. Andere zijn leerachtig en houden verdamping van vocht tegen. Het tegenovergestelde is ook niet goed: inwateren. Als een knop niet goed is afgesloten van de buitenwereld kan vocht binnendringen. De knop wordt dan vatbaar voor schimmels of bacteriën. Knopschubben zijn bladeren, die een andere functie hebben gekregen dan de gewone bladeren.

Littekens

Aan een tak in de winter valt meer te ontdekken dan de knoppen. Littekens bijvoorbeeld. We onderscheiden bladlittekens en ringlittekens.  Het bladlitteken is de plek waar de bladsteel aan de tak heeft gezeten. Meestal zijn deze littekens klein, maar bij bomen als paardenkastanje en vlier zijn ze goed te zien. Op de plek waar de steel heeft gezeten is een kurklaagje gegroeid. De stippen die je in het litteken ziet, zijn de vaatbundels die de bladsteel en het blad van water en voedingsstoffen hebben voorzien. In een vaatbundel bevinden zich ook vaten met een dalende sapstroom. Met het blote oog zijn ze natuurlijk niet te zien.

Bladlitteken en ringlitteken op de tak van een paardenkastanje

Op de plek waar zich een ringlitteken heeft gevormd, heeft een eindknop gezeten. Bij het uitkomen van de knop vallen de schubben af en laten streepjes op de tak achter. Het stukje tak tussen twee ringlittekens is een jaar oud. Door de ringlittekens te tellen kun je dus vrij simpel de leeftijd van een tak bepalen.

Lenticellen op de tak van een gewone vlier

Lenticellen

Op heel veel takken zijn kleine vlekjes te zien. Bij de ene boom duidelijker dan de bij andere. Soms lijken ze op langwerpige spleetjes, een soort huidmondjes. Ze liggen vaak  een beetje verhoogd op de tak. Het gaat hier om kurk poriën, beter bekend al lenticellen. In een lenticel liggen de kurkcellen ver uit elkaar. Hierdoor is het mogelijk dat lucht in het inwendige van de boom kan binnendringen. Levende cellen doen aan verbranding en hebben voor dat proces zuurstof nodig. De gewone vlier heeft hele duidelijke lenticellen. Let er maar eens op.

Meer weten over boomknoppen?

 

knoppen vlier

Over knoppen als voorbodes van de lente in het blad Roots 

Leuke tips over het fotograferen van knoppen van het blad Natuurfotografie 

 

 

What do you want to do ?

New mail

Posted in Flora | Tagged , , , , , | Leave a comment

Wat doet een das in de winter ? Of juist niet ?

dassensporen in de sneeuw

Dassen voelen zich thuis in het Reestdal. Dat is ook geen wonder, want in het beekdal hebben ze alles wat ze nodig hebben: zandgrond met een beetje reliëf om er een ondergrondse burcht te bouwen,  genoeg plekken waar veel regenwormen zitten (hoofdvoedsel) en een relatief rustig gebied, ook al staat die rust wel behoorlijk onder druk. ( met dank aan Corona)

Op zoek naar regenwormen. Krabsporen van de das in grasland .

Winterrust

Dassen zijn nachtdieren, de kans dat je er een ziet is niet zo groot. Veel mensen denken dat een das in de wintermaanden een winterslaap houdt, maar dat is niet zo. Ze houden meer een soort rustperiode waarin de lichaamstemperatuur een beetje daalt en er wat minder lichaamsvet verbrandt. Maar heel erg veel weten we er ook niet van, want er is nauwelijks  onderzoek naar gedaan. Wat we wel weten is dat dassen in Noord-Europa in strenge winters maanden onder de grond blijven. Ze verbranden dan hun vet. In het voorjaar komen ze broodmager uit hun burcht. Een onderzoek met een gezenderde das in het Gooi in de winter van 2012/2013 maakte duidelijk dat bij hele koude omstandigheden de das lekker binnen bleef, in januari 18 nachten en in februari 11 nachten. Het is dus belangrijk dat dassen in de zomer en herfst een stevige vetvoorraad aanleggen.

Vanuit de dassentunnel het weiland in.

Innesteling 

Dassen hebben geen vaste voortplantingstijd, zoals reeën ( juni/juli), of hazen ( februari/maart). Toch worden de meeste vrouwtjesdassen bevrucht voor het einde van april. Na de paring gaan de bevruchte eicellen zich een paar keer delen. Dan stopt het proces en maken de eiklompjes (blastocysten) zich vast aan de wand van de baarmoeder. Daar kunnen ze wel een half jaar blijven zitten. In de winter pas beginnen de embryo’s zich te ontwikkelen. Dat duurt ongeveer zeven weken.  Tussen half januari en eind maart worden diep in de burcht, in de kraamkamer, de jongen geboren. Meestal twee of drie. Hartstikke blind en nog geen 10 cm lang.  Een vrij ingewikkeld voortplantingsproces. Misschien maakt onderstaand jaarschema het allemaal wat duidelijker.

jan      feb      mrt      apr      mei      juni      juli      aug      sept      okt     nov    dec

         geboorte jongen                                                    ____________________________________________________________

innesteling            paring                         blastocysten in wand baarmoeder 

Wissel das op weg naar de burcht

Sporen in de sneeuw

Dassen leiden een geheimzinnig bestaan. Althans, in onze ogen. Ze zijn er wel, maar we zien ze niet of nauwelijks. Een kwestie van een ander bioritme. Een verschil van dag en nacht. Als er sneeuw gevallen is verandert dat. Dan wordt de sluier van dat duistere en mystieke leven een beetje opgelicht. Wie tijdens  een wandeling in een gebied waar dassen voorkomen een beetje oplet kan duidelijke dassensporen zien. Druk belopen wissels (vaste looppaadjes) bijvoorbeeld, soms dwars door heideveldjes en graslandjes. Of plekken waar de sneeuw is weggeschoven en de bosbodem is losgewoeld. Daar moet in het pikkedonker een hongerige das gestruind hebben. Met de lange nagels van de voorpoten krabbend in de bevroren en besneeuwde humuslaag en  met zijn gevoelig neus als een stofzuiger op zoek naar de geur van regenwormen.

Belopen dassenburcht

Dassenwerkgroepen 

Vrijwel alle dassenburchten in het Reestdal worden door leden van dassenwerkgroepen gecontroleerd op bezetting en verstoring. De beste tijd om dassen te zien is de zomer. Dan zijn de nachten zo kort, dat dassen in de schemeruren of al eerder de burcht uit komen. Dat doen ze ‘s winters pas laat in de nacht en vaak kort. Een laag sneeuw verraadt de aanwezigheid van dassen in en rondom de burcht. Belopen ingangen en veel omgewoelde plekken geven een duidelijke indicatie: deze burcht is bewoond !

Wil je meer informatie ? 

Informatieve sites over het leven van de das in ons land zijn:

- De Zoogdiervereniging

-Dassenwerkgroep Brabant

Een heel leuk boek over de das verscheen in 2015. De verrassende titel: De Das. Erg toegankelijk boek voor iedereen die meer van dit zoogdier wil weten. Let op : In de webshop van de Zoogdiervereniging kost dit boek 12.50 euro. Bij Bol.com betaal je 69.95 euro !!! Het is hetzelfde boek.

 

Posted in Fauna | Tagged , | Leave a comment

Gebinten : de kapstok van de boerderij

Het Reestdal is gezegend met een groot aantal oude monumentale boerderijen. De mooiste staan in de benedenloop, zo ongeveer tussen De Bloemberg en Meppel. Een deel staat op de Monumentenlijst. Vaak zijn ze in particulier bezit en soms wordt er nog geboerd. Het

Slot op de deur

Drentse Landschap en Landschap Overijssel hebben in de afgelopen jaren historische boerderijen aangekocht en in erfpacht uitgegeven. Zo’n boerderij in het oude landschap, het is een prachtig gezicht. Vaak gerenoveerd en het erf ingericht met de blik op vroeger. Dus met een ouderwetse boerentuin, een appelhof, aalbessen, een bakkershuisje, leibomen, dahlia’s en hortensia’s in de bloementuin, misschien nog een potstal of nog een erf bestraat met zwerfkeien. Prachtig om te zien. Wat je je als wandelaar dan niet realiseert is dat zo’n oude boerderij nog andere cultuurhistorische schatten verborgen houdt. Dat zijn de soms eeuwenoude gebinten.

Monumentale boerderijen op beschermd dorpsgezicht Den Kaat

Wat zijn gebinten?

Een gebint kun je vergelijken met de stokken/buizen van een tent. Het is een draagconstructie van dikke vaak eikenhouten palen en balken, die samen het gebouw stevigheid geven. Het is een soort geraamte waar de boerderij omheen is gebouwd.

Pen en gat verbinding tussen stijl en dekbalk

Prehistorie

Bij het bestuderen van grondsporen van boerderijen uit de periode 1400-850 v.Chr werd duidelijk dat de boeren van toen gebruik maakten van hout uit de omgeving en dat de onderkant van de palen eerst in het vuur werden “aangekoold”, waarschijnlijk om ze te conserveren of ongedierte onschadelijk te maken. In het zand werd rond de paalkern een ring van zwart kool gevonden. Erg slim voor die tijd. De palen werden ingegraven, maar omdat ze niet keurig twee aan twee stonden ontbrak er waarschijnlijk een verbinding en is er nog niet echt sprake van een gebint.

Na 1400

Het is opmerkelijk, dat van boerderijen vanaf ongeveer 1400 ( Middeleeuwen) in de grond geen sporen van ingegraven palen worden gevonden. Daar is wel een verklaring voor : een verbetering van de constructie. Toen het lukt om de houten palen stevig met elkaar te

Gebinten als tentstokken. Dit is een dekbalkgebint

verbinden ( hoekverbinding)  was het niet meer nodig om de palen in te graven. Ze werden op veldkeien geplaatst om bederf van het hout tegen te gaan. Dankzij deze “uitvinding” bleven gebinten eeuwenlang bewaard. Nog weer later werden de stijken (palen) op een gemetselde fundering gezet. Bekend is een boerderij in het Drentse Anderen waarvan de gebinten stammen uit het jaar 1376. Dat die gebinten er nog steeds zijn mag een wonder heten. De bewuste boerderij brandde in 2011 af. Gelukkig konden de gebinten bij de herbouw weer worden gebruikt. Dat de ouderdom van gebinten in oude boerderijen zo precies gedateerd kunnen worden danken we aan de dendrochronologie, de wetenschap die in staat is om aan de jaarringen in een balk de leeftijd van het hout vast te stellen.

Gebinten gaan eeuwenlang mee

Over dek- en ankerbalken

Gebinten werden vaak gemaakt van eikenhout. In het Reestdal zie je naast oude boerderijen nog vaak een eikengaard. Dat is een boomgaard met oude rechtopgaande eikenbomen keurig in het gelid. Vroeger werden eiken geplant om veel later ( “boompje groot….plantertje dood”) mooie rechte gebinten te leveren als de boerderij werd uitgebreid, bijvoorbeeld met een ”staart”, een grote ruimte aan het achterste deel van de boerderij, vaak gebruikt voor de opslag van hooi of als potstal.

De stijlen staan niet in de grond, maar op een gemetselde basis.

Een gebint is opgebouwd uit twee stijlen of staanders. Ze zijn verbonden met een of twee horizontale balken. Als de balk op de stijlen ligt wordt dat een dekbalkgebint genoemd. De stijl en de balk zijn met pen-en-gat verbonden. Er komt geen spijker aan te pas. Het kan ook anders. Dan ligt de horizontale balk niet op de stijlen, maar steekt de balk door de staander. De ankerbalk ligt dan lager dan de bovenkant van de stijlen. Het voordeel hiervan is dat er onder het dak van de boerderij meer opslagruimte ontstaat. Bovendien zorgen de verbinding met houten pennen of wiggen voor een erg stevige constructie. Men spreekt dan van ankerbalkgebint.

Nog steeds toegepast

Op internet staat erg veel informatie over gebinten. Het is een wereld op zich. Denk niet dat het maken van een zo’n constructie iets van vroeger is. De techniek wordt nog steeds toegepast. Er zijn bedrijven die helemaal in deze materie zijn gespecialiseerd. Aannemersbedrijf Poortman uit De Bloemberg is daar een voorbeeld van.

 

Posted in Boerderijen | Tagged | 1 Comment

Kleinschalig heidebeheer met spade, bats, zaag en takkenschaar.

Heide lijkt op een puber die nooit volwassen mag worden

De heide komt terug op het Rabbingerveld

Bijna alles is weg

Van de uitgestrekte heidevelden en woeste kletsnatte venen die vroeger het Reestdal begrensden is niet veel meer over. De meeste restanten vind je op De Wildenberg en de Meeuwenplas en het niet toegankelijke Nolderveld. In de Haardennen en het Carstenbos liggen nog wat heideveldjes. De heide van Takkenhoogte en het Rabbingerveld is herstelde natuur. Vroeger heide, toen landbouwgronden en nu weer natuur.

Populaire natuur

De heide die we nog in ons land hebben is populair. Niet alleen in augustus als de struikheide bloeit, het hele jaar door wordt in heideterreinen gefietst, gewandeld, naar vogels gekeken schaapskuddes gefotografeerd. Bekende trekpleisters zijn de heidevelden van de Sallandse Heuvelrug, de Veluwezoom, de Brunssummerheide en het

Schaapskudde met herder op het Dwingelderveld

Dwingelderveld. Wel eens op zondagmiddag op Takkenhoogte gewandeld ? Het parkeerterreintje is al heel lang te klein. Het gebied lijkt aan zijn eigen schoonheid verloren te gaan. Het probleem van massatoerisme in het klein. We vernielen met z’n allen wat we individueel zoeken.

Pubernatuur 

De meeste bezoekers hebben geen idee hoeveel tijd en energie het kost om al die prachtige heidevelden in perfecte conditie te houden. Heide is namelijk een soort pubernatuur. He

Zonder beheer ontwikkelt heide zich tot bos

t is natuur met een enorme hang naar groei en ontwikkeling. Van open landschap naar bos. Pubers mogen volwassen worden. Heide mag dat niet. Die moet open blijven en min of meer stil staan in ontwikkeling. Dat is het doel van heidebeheer. Successie is het spookbeeld. De karakteristieke flora en fauna moet behouden blijven.

 

Met handwerk op weg naar meer biodiversiteit. 

Heidebeheer gebeurt vaak grootschalig. Op uitgestrekte velden is dat ook logisch. Machinaal plaggen is daar een voorbeeld van. Op de kleinere terreinen is het voor

Kleinschalig heidebeheer

machines lastig werken en kun je beter de handen uit de mouwen steken. Daar heb je vrijwilligers voor nodig. Zo’n enthousiaste groep is tot veel in staat, mits er regelmatig wordt gewerkt. En met goed gereedschap natuurlijk. Waaruit bestaat dat beheer ? Alle boompjes uit de heide trekken en zorgen dat het geen bos wordt, of is het meer dan dat ? Om een beeld te geven van kleinschalig heidebeheer kijken we naar de werkgroep Rabbingerveld van natuurwerkgroep de Reest uit Dedemsvaart/Balkbrug. Deze werkgroep  bestaat uit acht vrijwilligers en is aangesloten bij Stichting het Drentse Landschap, de beheerder van bijna 1000 ha natuurterrein in het Drentse deel van het Reestdal. Het Rabbingerveld is een onderdeel van dit bezit en bestaat uit ongeveer30 ha nieuwe natuur die zich mag ontwikkelen tot heide.

De groep werkt in de periode van september tot en met half maart één middag in de week. Gereedschap wordt betrokken uit het Reestdal-depot van Landschap Overijssel. In dit artikel lees dat je met eenvoudig handgereedschap veel kunt doen !

Donkere luchten boven werkgebied Rabbingerveld

Opslag verwijderen.

Eén van de belangrijkste werkzaamheden van heidebeheer is het verwijderen van opslag van bomen en struiken. Het gaat hier om zaailingen van vooral berk en grove den. De

Met een scherpe spade spit je de dennetjes er zo uit

meeste zaden van deze bomen worden verspreid door de wind. Heide wordt vaak begrensd door bossen of houtsingels en ieder jaar weer dalen duizenden zaadjes neer op de open vlakte. Natuurlijk komen lang niet alle zaadjes op een geschikte plek, toch zien ieder jaar talloze mini boompjes kans om met de aanleg van een bos te beginnen. Dat is namelijk wat er gebeurt. Zonder beheer groeit de hei in een paar jaar dicht en verandert het landschap. Dit proces heet successie en is een normale biologische gang van zaken. Je zie het overal om je heen. In de tuin, op het land, in de sloot, in het riet, overal verandert de vegetatie voortdurend met bos als eindstadium. Je moet eens weten hoeveel moeite Natuurmonumenten moet doen om de Weerribben open te houden !

De werkgroep wil de heide niet laten dichtgroeien en haalt de zaailingen dus weg. Kleine boompjes tot ongeveer meter worden uitgespit. Met een scherpe spade gaat dat prima. Je komt dan al gauw tot de ontdekking dat berken enorme lange oppervlakkige wortels hebben ! Als spitten niet lukt wordt het boompje bij de grond afgeknipt. Dat gebeurt met de takkenschaar. De gesneuvelde opslag blijft niet in de heide liggen. Aan de randen worden ze op hopen gegooid. Continue reading

Posted in Bescherming | Tagged , , , , , | Reageren uitgeschakeld

Beekdal Westerstroom: zwerven over eeuwenoude paden

Hooilandjes in het beekdal van de Westerstroom

In deze wandeling van 13 km staat een beekdal centraal, dat veel meer aandacht verdient. Niet dat je er niemand tegenkomt, integendeel zelfs, maar dit oude boerenlandschap is op een aantal plaatsen nog zo uniek en relatief onaangetast, dat je je soms waant in het oude

De brink van Oud-Aalden

Drenthe van rond 1900. Hier loop je door het esdorpenlandschap , dat je nog kunt herkennen aan kleine brinkdorpen begrensd door essen, met vlak in de buurt een beekdal  met kruidenrijke hooilandjes. De aangrenzende heidevlaktes zijn in cultuur gebracht en  verdwenen.

Mooie start

De wandeling meteen al goed: de prachtige brink van esdorp Oud-Aalden, terecht al jaren geleden veilig gesteld als beschermd dorpsgezicht en nog steeds met dat uitzicht over de Aalderes, al is het jammer dat die ruimte deels wordt gebruikt voor bollenteelt. Weinig

Knooppunt 36, startpunt van de route

mensen weten dat de provincie Drenthe met de 2000 ha ( 4000 voetbalvelden!) aan bollenteelt de vierde provincie van Nederland is. Ook dat is Drenthe, maar dat terzijde. Om de route te beginnen lopen we naar de rand van het dorp waar wandelknooppunt 36 staat, het begin van de route. Je duikelt hier direct het kleinschalige landschap in met houtwallen, graslandjes en de traag stromende Westerstroom. Of moeten we deze watergang hier nog net Aalderstroom noemen ?

Meerdere namen

Deze beek begint ten noordwesten van Aalden, loopt dwars door de bebouwing en verandert dan van naam in Westerstroom. Nu we toch bezig zijn. De Westerstroom verandert na landgoed De Klencke in Boksloot. Het gekke is, dat er eigenlijk twee

Begroeide oevers van de Westerstroom

Westerstromen zijn, vanaf Aalden parallel lopend naar het zuiden. Een herstelde meanderende en een vroeger gekanaliseerde beek . Dan is er nog een beek, die op de achtergrond een rol speelt. Dat is het Drostendiep, waarmee de Westerstroom halverwege verbonden is. Het Drostendiep kom je tijdens de wandeling bij Landgoed De Klencke tegen. Het is een oersaaie kaarsrecht getrokken beek, stromend door een nog saaier agrarisch landschap. Gelukkig zijn er grote plannen met dit gebied. Het beekdal van het Drostendiep wordt heringericht. De website van de provincie Drenthe vermeldt: De herinrichting van het Drostendiep zorgt voor een klimaatbestendig watersysteem, natuurontwikkeling en goed waterbeheer voor de landbouw en de natuur met ook kansen voor recreatie in het gebied.”  We zullen zien.

Het Drostendiep stroomt door het agrarische landschap

Weinig verval 

De meeste beken die vanaf het Drents Plateau stromen hebben weinig verval, kolkende watermassa’s ga  je niet aantreffen. Aalden ligt op een hoogte van bijna 14.3 meter boven NAP. Het punt waar de Westerstroom als Boksloot afwatert in de Verlengde Hoogeveensche Vaart ligt 13.7 meter boven de zeespiegel. Een verschil van 60 centimeter  over een afstand van ongeveer acht kilometer. Dat is niet erg spectaculair. De website AHN ( Actueel Hoogtebestand Nederland) is een bezoek meer dan waard. Zoek de plek op waar je woont en kijk op welke ( veilige) hoogte je huis staat. Wel praktisch bij  al die studies en rapporten over de stijging van de zeespiegel.

De route loopt langs het beekdal De Stroeten

Tussen essen en beekdal 

Na het verlaten van het dorp Aalden passeer je een interessant zijdalletje van de Westerstroom. Dat is het beekdal van De Stroeten, in beheer bij Het Drentse Landschap.

Op de grens tussen beekdal en es

Je kunt er helemaal omheen lopen, maar dat maakt deze wandeling wel vier kilometer langer. Wij houden het bij het beekdal van de Westerstroom. Als gauw loop je op een bijzonder zandpad. Het pad vormt een eeuwenoude grens tussen es en beekdal. Deze scheiding van natuur en cultuur staat centraal in deze route. Vroeger waren de hoog gelegen essen en de hooilandjes langs de beek belangrijke elementen in het agrarisch bestaan. Ze leverden gewassen als rogge, gerst en boekweit en hooi voor het vee. Die tijd ligt ver achter ons. Nu is mais op de es het hoofdgerecht en zijn de hooilandjes eigendom van Natuurmonumenten.

Van boerenland naar natuur 

Een aantal jaren terug was de Westerstroom een kaarsrecht slootje, dat slechts één taak

oude eiken

had: water zo snel mogelijk afvoeren. Nu liggen de kaarten anders. Vanaf 2005 kwam een grote operatie op gang. De beekdalen ten zuiden van Meppen, Aalden en Zweeloo werden ingericht als klimaatbuffer. In extreem natte periodes moeten hier honderdduizenden kubieke meters water worden vastgehouden om stroomafwaarts een heleboel ellende te voorkomen. Alleen al in het beekdal van de Westerstroom werd meer dan 1000 ha landbouwgrond omgezet in (natte) natuur. De beken kregen weer meanders, verdwenen houtwallen werden opnieuw aangeplant, poelen werden gegraven, enz. Het landschap zag er weer een beetje als vroeger uit.

Ondergroei van hulst op Landgoed De Klencke

De Klencke 

Het zuidelijk deel van de tocht gaat over het 630 ha grote Landgoed De Klencke. In de verte ligt het esdorp Benneveld. We steken kort na elkaar twee watergangen over. De eerste is Het Drostendiep. Het watertje was ooit een mooie beek, maar nu niet meer dan een lelijke sloot. Een stuwtje regelt de waterstand. Kilometers verder naar het zuiden watert het Dorstendiep af in het Stieltjeskanaal bij Coevorden. De intensieve landbouw zal blij zijn met dit watertje. Moderne boeren houden niet van natte landerijen. In droge zomers worden ze op dit beheer vaak afgerekend. De bossen op Landgoed De Klencke zijn oud en sfeervol, net as de prachtige lanen. Het beheer is in handen van Natuurmonumenten en dat geldt ook voor de hooilandjes in het zijdal van de Westerstroom. Het terrein kent een bijzondere geschiedenis, want in de middeleeuwen stond hier al een adellijk huis.

Wandelroute langs kikkerpoel op Landgoed De Klencke

Hooilandjes en houtwallen 

Wat in veel Drentse beekdalen opvalt is het “visgraatmodel”. Op oude topografische kaarten van rond 1900 is die structuur goed te zien.  Houtwallen werden vaak loodrecht op de beek aangeplant. Op die manier werd het beek begeleidende hooiland in vakjes verdeeld. De houtwallen dienden dan niet zozeer als veekering, maar eerder als

Hooilandje begrensd door houtwallen

eigendomsgrenzen. Het ene hooiland is ook groter dan het andere. Een andere taak is minder bekend. Als in natte winterperiodes het beekdal onder water liep, hielden houtwallen en andere landschapselementen de stroming van het water wat tegen. Hierdoor kreeg meegevoerd slib de kans om te bezinken. Dit proces maakte het grasland vruchtbaar. Goed kruidenrijk hooi was goed voor het vee en zorgde voor een hogere opbrengst van melk en boter.

Nat beekdal in de wintermaanden

Droog 

Wat veel beekdalen in ons land gemeen hebben, is dat ze omringd worden door ontwaterde intensief gebruikte landbouwgronden. Het zijn in feite natuureilandjes. Voor kwetsbare beekdalen is verdroging een ramp. Natuurmonumenten probeert nu door de aankoop van landbouwgronden een vochtige bufferzone te creëren. Het zal een proces van lange adem zijn. Het aankopen van gronden op de randen van een beekdal heeft nog een

dotterbloem

ander doel. Als daar vernatting optreedt komt in de laaggelegen hooilanden meer kwel naar boven. Dit grondwater is arm aan stikstof, maar rijk aan mineralen. Veel planten profiteren hiervan. Voorbeelden van kwel minnende flora zijn dotterbloem, holpijp, waterdrieblad, enz. Tijdens de wandeling loop je steeds over de grens tussen natuur en boerenland. Het verschil tussen deze twee werelden is erg groot. Als de landbouw op de essen gaat verduurzamen en de grondwaterstanden omhoog gaan, zal de grens vervagen. Flora en fauna zullen hiervan profiteren.

Wandelroute beekdal Westerstroom

Wandelroute 

De route is uitgezet via het Wandelnetwerk Drenthe. De wandeling begint bij knooppunt 36 op de brink van Oud-Aalden.

Je volgt dan de knooppunten:34- 35-26-16-17-18-04-03-02-01-14-15-47-48-49-25-36-34. De lengte van de wandeling is ongeveer 13 km.

What do you want to do ?

New mail

What do you want to do ?

New mail

Posted in Andere beekdalen | Tagged , , , , , , | Leave a comment

De heggenmus houdt niet van bladblazers en tegeltuinen

De heggenmus zoekt zijn voedsel op een humusrijke bodem

Ramses Shaffy zong het, maar de heggenmus denkt het :“Laat mij m’n eigen gang maar gaan”. Dit artikel gaat over een vogeltje, dat er wel is maar zich niet zo vaak laat zien. Zou dit onopvallende, maar erg mooie musje, dat overigens geen musje is, eerder een muisje, vragen wat zijn favoriete omgeving is, dan zou hij/zij waarschijnlijk antwoorden: ” Ik hou van struiken, heggen en hagen met daaronder een bodem waar ik op zoek kan naar lekkere hapjes. Probeer me maar eens te ontdekken in de buurt van houtwallen, tuinen, takkenbulten, parken en bosranden. Kijk dan vooral naar de grond !  Ik scharrel het liefst op plekken met een bodem waar het krioelt van insecten en spinnetjes. Maar laat me vooral met rust” 

De heggenmus heeft een blauwgrijze kop met een spits snaveltje. Ook de oranje pootjes vallen op.

Standvogel 

De heggenmus is vooral standvogel. Volgens de Sovon Vogelatlas van Nederland ligt het aantal broedparen in ons land rond de 200.000. In de winter krijgen we nog wat gasten uit Scandinavië en Noord-Duitsland. Het aantal heggenmussen ligt dan rond de half miljoen.

Biotoop 

Laten we eerst kijken waar de dichtheden het kleinst zijn. Heggemussen hebben nauwelijks belangstelling voor het grootschalige agrarische landschap, maar grote (staats) bossen mijden ze ook. De voorkeur gaat uit naar randnatuur in kleinschalige landschappen ( houtwallen, heggen en hagen), tuinen, parken, kleine bosjes, recreatiegroen e.d. Opmerkelijk is dat dit vogeltje het heel goed doet in de randstad. In de grote steden is het een echte cultuurvolger. Als er maar groen is.

Heggenmus op zoek naar insecten in de composthoop

De heggenmusvriendelijke tuin

Het basisvoedsel voor de heggenmus bestaat uit kleine insecten en spinnetjes. Als het moeilijk wordt om ze te vinden, gaan kleine zaadjes er ook wel in. Een heggenmus in de winter bij de voedertafel is niet uitzonderlijk, maar het bezoek zal kort zijn, de vogel houdt niet van openheid. Het is niet zo moeilijk om heggenmussen en andere vogels naar je tuin te lokken, maar daar moet je er wel wat voor doen. Beter gezegd, je moet veel dingen juist niet doen. Opruimen bijvoorbeeld. De heggenmus houdt van

De plantenborder in de winter zit vol met beestjes en zaadjes.

rommelhoekjes: kreupelhout, dichte vegetatie, een border met struiken en vaste planten, maar ook van een takkenhoop. Een dichte heg om de tuin of een schutting met klimop is perfect. Laat voorafgaand aan de winterperiode dood hout en bladafval liggen of gooi het in hopen bij elkaar. De plantenborders niet snoeien, tussen de afgestorven en bruine planten barst het vaak van kleine beestjes. Een composthoop ergens in een hoekje van de tuin, daar doe je een heggenmus een groot plezier mee. Met zijn puntige snaveltjes gaat ie daar op zoek naar lekkers. Bijgaande foto heb ik in de groentetuin gemaakt.

Groene tuinen en bomen zijn hier in de minderheid. Geen heggenmusbuurtje !

De anti heggenmustuin

Het is duidelijk dat je nooit een populaire vogeltuin krijgt als je met één van de meest stompzinnige uitvindingen ooit, de bladblazer, de hele bladrijke en voedselrijke bodemlaag uit je tuin blaast. Het kan nog erger: de tegeltuin. Daar is voor insecten, vogels en andere soorten helemaal niets meer te vinden. Lekker onderhoudsvriendelijk, zo’n stenen woestijn. Sterkte alvast in de volgende droge hete zomer ! De laatste tijd is er veel aandacht geweest voor tegeltuinen. Er werd zelfs een top tien van de meeste betegelde steden gepubliceerd. Onze regio deed het heel goed ! Veel plaatsen met een tegelpercentage van meer 70%. Heggenmussen zul je er niet vinden……. Hooguit een verdwaalde steenloper …………… Of een steenmarter misschien ?

Nachtegaal ?

Het is altijd leuk om te kijken waar een vogelnaam vandaan komt. Daar is het “Verklarend en etymologisch Woordenboek van de Nederlandse Vogelnamen” voor. Over de Prunella Modularis vind je hier de niet verrassende tekst dat “…… het vogeltje qua kleur en grootte aan een mus herinnert en dat het zich in heggen ophoudt en over de kale grond loopt……”. Er wordt echter nog iets vermeld en dat is toch wel opvallend: In de 18e en 19e eeuw wordt de vogel Haag-Mosch genoemd, maar gebruiken de vogelaars van die tijd ook een andere naam: Bastaardnachtegaal. Daar moet een reden voor zijn geweest. Het etymologisch Woordenboek vermeldt dat de heggenmus vroeger deze ‘erenaam” kreeg vanwege zijn aangename zang. De toevoeging ‘bastaard ‘ moest er aan herinneren …”dat de heggenmuszang het tegen die van de ‘echte’ nachtegaal moest afleggen…..”  Op Texel werd met bastaardnachtegaal een heel andere vogel bedoeld: de spotvogel. Dat lijkt veel logischer als je de deuntjes van deze drie vogels met elkaar vergelijkt. De heggenmus zal dit songfestival nooit winnen…….

Heggenmus in voorjaarszonnetje

Zang heggenmus

Zang nachtegaal

Zang spotvogel

Stille wateren en diepe gronden…….. 

Je zou het van zo’n onopvallend en wat verlegen vogeltje niet verwachten, maar het sexleven van de heggenmus barst in het broedseizoen van de intriges. Vreemdgaan, stalken, triootjes, verwaarlozing van het nageslacht, in de wereld van de heggenmussen zijn ze de schaamte allang voorbij.

Soms laat de heggenmus zich in alle rust fotograferen

 

Posted in Fauna | Tagged , | Leave a comment